ECLI:NL:RBDHA:2020:6580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar na veiligheidsonderzoek door AIVD

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. el Hannouche, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door S.M.M. Meijer. Eiser had verzocht om een verklaring van geen bezwaar (vgb) in het kader van een veiligheidsonderzoek, noodzakelijk voor de functie van Kwaliteitsmanager op Schiphol. Het verzoek werd door de minister geweigerd op basis van een advies van de AIVD, die concludeerde dat er onvoldoende gegevens waren om te oordelen over de betrouwbaarheid van eiser, mede vanwege een gebrek aan samenwerkingsrelaties met bepaalde landen.

Eiser heeft tegen de weigering bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 mei 2020 heeft eiser aangegeven dat hij de vgb niet meer nodig had, omdat hij inmiddels andere werkzaamheden verrichtte. Desondanks stelde hij dat hij procesbelang had, omdat hij wilde weten waar hij aan toe was voor eventuele toekomstige aanvragen en recht had op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de vgb niet meer nodig was. De rechtbank concludeerde dat de mogelijkheid van een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase wel procesbelang opleverde, maar dat de minister terecht geen proceskostenveroordeling had toegekend, omdat er geen herroeping van het primaire besluit had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3378

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. el Hannouche),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: S.M.M. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om aan eiser een verklaring van geen bezwaar (vgb) af te geven geweigerd naar aanleiding van een veiligheidsonderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn telefonisch gehoord op 19 mei 2020.
Eiser is daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser wenst de functie van ‘Kwaliteitsmanager’ op Schiphol te vervullen. Op 13 juni 2018 is eiser door zijn potentiële werkgever Infraflex bij de AIVD aangemeld voor een veiligheidsonderzoek in verband met het vervullen van een vertrouwensfunctie in het beveiligde gebied van Schiphol, omdat voor deze functie een vgb nodig is.
2 Bij het primaire besluit heeft verweerder de afgifte van de vgb geweigerd en verwezen naar het advies van de AIVD. De AIVD heeft geconcludeerd dat er onvoldoende gegevens zijn om een oordeel te kunnen geven over de vraag of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal vervullen, omdat er geen samenwerkingsrelatie is met Qatar en Saoedi-Arabië. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken, de weigering gehandhaafd.
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de afgifte van de vgb heeft geweigerd. Eiser heeft daarvoor meerdere inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd.
4.1
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser in beroep een belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit, omdat eiser eerst op de zitting heeft gemeld dat hij geen vgb meer nodig heeft, omdat hij nu andere werkzaamheden verricht, waarvoor hij geen vgb meer nodig heeft. Eiser heeft aangevoerd dat hij desalniettemin een procesbelang heeft, omdat hij wil weten waar hij aan toe is, indien hij in de toekomst een nieuwe aanvraag moet indienen. Daarnaast stelt eiser een procesbelang te hebben, omdat hij recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase, omdat verweerder het bezwaar van eiser gegrond had moeten verklaren. De Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken heeft zich namelijk in het advies op het standpunt gesteld dat in het primaire besluit de gemaakte belangenafweging op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende tot uitdrukking is gekomen en dat het besluit daarom verbeterd dient te worden. Verweerder heeft deze verbetering ook in het bestreden besluit aangebracht, maar evenwel nagelaten om hiervoor aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, nu er geen sprake kan zijn van een veroordeling in de proceskosten in bezwaar. Het bestreden besluit is immers niet herroepen, maar de motivering is slechts aangevuld. Hierdoor hoeven de kosten voor de behandeling van het bezwaar door verweerder niet te worden vergoed.
4.2
Van voldoende procesbelang is slechts sprake indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, nu eiser de vgb niet meer nodig heeft. Een eventuele nieuwe aanvraag voor een vgb in de toekomst en de mogelijke nieuwe beoordeling daarvan levert ook geen procesbelang op, omdat de nieuwe aanvraag alsdan op dat moment beoordeeld dient te worden op grond van de nieuwe feitelijke situatie. De beroepsgronden van eiser behoeven dan ook geen nadere bespreking.
4.3.1
De mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase levert naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wel procesbelang op, omdat hiervoor gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietiging (en herroeping) nodig is (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2014:AO8874). De rechtbank dient dan ook enkel nog te beoordelen of verweerder aan eiser een proceskostenveroordeling in bezwaar had moeten toekennen.
4.3.2
Herroeping van een besluit vindt plaats als een ontvankelijk bezwaar leidt tot een
intrekking of wijziging van de primaire beslissing. Een enkele verbetering van de primaire beslissing is geen herroeping. In het kader van de heroverweging van het primaire besluit, als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, is verweerder gerechtigd een gebrek in de motivering van een besluit te herstellen zonder daaraan de gevolgtrekking te verbinden van herroeping van het primaire besluit (zie Centrale Raad van Beroep 26 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:567). In het onderhavige geval heeft verweerder de motivering aangepast en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Van een wijziging in de rechtsgevolgen van het besluit was immers geen sprake. Hierdoor is geen sprake van een herroeping. Omdat vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten alleen mogelijk is als het primaire besluit wordt herroepen, was hiervoor, anders dan eiser stelt, geen plaats.
5. Verweerder heeft dan ook terecht geen proceskostenveroordeling in bezwaar toegekend. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 29 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.