ECLI:NL:RBDHA:2020:6579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op sociale gronden door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de afwijzing van een aanvraag voor een voorrangsverklaring. Eiseres had op 5 april 2019 een aanvraag ingediend, omdat zij in een problematische woonsituatie verkeerde. De aanvraag werd afgewezen op basis van artikel 29 van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2015-2019, omdat eiseres niet buiten eigen schuld en toedoen in een situatie verkeerde die een dringende behoefte aan andere woonruimte rechtvaardigde. Eiseres had in 2018 bij haar ouders moeten intrekken, omdat zij haar studentenwoning moest verlaten, maar de rechtbank oordeelde dat zij zelf verantwoordelijk was voor haar woonsituatie, aangezien zij op de hoogte was van de mogelijke problemen die deze keuze met zich mee zou brengen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten de aanvraag niet inhoudelijk te toetsen, omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een voorrangsverklaring. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zou later gepubliceerd worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: N. Gündüz-Bouchotrouch).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft nog een verweerschrift ingediend.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de getroffen maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen, heeft de rechtbank partijen gevraagd of er voorkeur bestaat de zaak uit te stellen of dat de zaak kan worden afgedaan op de stukken. Beide partijen hebben toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen.
De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 5 april 2019 een aanvraag voor een voorrangsverklaring ingediend op sociale gronden. Op 12 december 2017 kreeg zij van haar toenmalige verhuurder te horen dat zij niet meer in haar studentenwoning mocht blijven wonen op het moment dat haar kind geboren zou zijn. In april 2018 is zij daarom noodgedwongen bij haar ouders gaan wonen, omdat zij niet in aanmerking kwam voor een woning via woonnet-Haaglanden en de huurprijzen op de particuliere markt te hoog voor haar waren. Bij haar ouders wonen ook haar zusje en haar tante. Op 2 juli 2018 is haar zoon geboren. De kamer die eiseres en haar zoon tot hun beschikking hebben, is te klein. Daarnaast is er veel ruzie en wordt eiseres belemmerd in haar opleiding door concentratieproblemen. De situatie geeft haar veel onrust.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet voldoet aan de bovenliggende voorwaarde van artikel 29, eerste lid, sub e van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2015-2019, omdat eiseres niet buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeert dat zij binnen drie maanden andere woonruimte behoeft. Eiseres verkeert verwijtbaar in haar huidige woonsituatie, omdat zij er zelf voor gekozen heeft om bij haar ouders te gaan inwonen, terwijl zij wist dat dit tot problemen kon leiden. De aanvraag is niet inhoudelijk onderzocht. Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing gehandhaafd en daarbij aangegeven dat eiseres niet heeft aangetoond dat gedurende de periode van zeven maanden, vanaf 12 december 2017 tot aan de datum van de bevalling, geen enkele alternatieve woonruimte voor haar beschikbaar was.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. De Adviescommissie bezwaarschriften (de Commissie) heeft verweerder tijdens de hoorzitting verzocht na te gaan of tot 2019 het beleid werd gevoerd dat een ouder die met een kind langer dan één jaar onzelfstandig woonde, een voorrangsverklaring kreeg. In het bestreden besluit is echter ten onrechte niets over dit beleid opgenomen, dan wel over de informatie die door de gemachtigde van verweerder na de zitting aan de Commissie is verstrekt. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder hiermee het fair play beginsel heeft overtreden en alsnog op dit punt inlichtingen dient te verschaffen en alle hieromtrent onder hem berustende stukken dient te overleggen, zodat eiseres hierop kan reageren.
Eiseres is juist op advies van het Jongeren Informatie Punt (JIP), die dit advies heeft gegeven op grond van voormeld beleid, bij haar ouders gaan wonen. Zij heeft duidelijk aangegeven welke vele pogingen zijn ondernomen om, binnen de zeven maanden nadat zij de opzegging van de woningbouwvereniging had ontvangen, alternatieve woonruimte te vinden. In de huidige woningmarkt is haar dit niet gelukt. Tot slot is verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet ingegaan op het beroep van eiseres op de hardheidsclausule.
4.1
Per 1 juli 2019 is de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Gemeenteblad 2019, nr. 160878) in werking getreden. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het overgangsrecht de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (de Huisvestingsverordening) in deze zaak van toepassing is.
4.2
In artikel 29 van de Huisvestingsverordening staat:
“1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen,
verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
a. (…);
e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en;
(…)
In artikel 46 van de Huisvestingsverordening staat:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening."
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres heeft tegengeworpen dat niet is voldaan aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingsverordening, wat betekent dat de rechtbank de vraag dient te beantwoorden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres niet buiten eigen schuld en toedoen in een problematische woonsituatie verkeert. De bovenliggende voorwaarde ‘buiten eigen schuld en toedoen’ ziet op de vraag of eiseres verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar problematische woonsituatie, in die zin dat het niet te voorzien was dat de gekozen woonsituatie tot problemen zou leiden. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiseres er zelf voor heeft gekozen om bij haar ouders in te gaan wonen, terwijl zij kon voorzien dat dit tot problemen zou kunnen leiden, omdat het een risico met zich meebrengt, namelijk dat op den duur spanningen ontstaan. Door te gaan inwonen bij haar ouders, terwijl zij op de hoogte was van de krapte van de woning en het feit dat ook haar zusje en haar tante daar verbleven, heeft eiseres het risico genomen. Eiseres kan daarom in zoverre verantwoordelijk worden gehouden voor haar problematische woonsituatie. Daarbij komt dat tussen de mededeling op 12 december 2017 dat eiseres de studentenwoning moest verlaten en de datum van bevalling op 2 juli 2018 een periode van zeven maanden zit. Eiseres stelt dat zij zich in die periode heeft ingespannen om andere woonruimte te vinden, maar dit heeft zij niet met stukken nader onderbouwd en eiseres is al in april 2018 bij haar ouders ingetrokken. Het gaan inwonen bij haar ouders kan eiseres dan ook in redelijkheid worden verweten. Eiseres meent dat zij op basis van uit eigen oogpunt te rechtvaardigen redenen heeft gehandeld, maar dit leidt, hoe wrang de gevolgen daarvan mogelijk ook zijn, niet tot een ander oordeel. Dit aspect wordt namelijk niet meegenomen in het kader van de beoordeling of er is sprake is van het buiten eigen schuld en toedoen-criterium. Daar staat tegenover dat het strikte beleid dat verweerder hanteert ten aanzien van voorrangsverklaringen, op zichzelf niet onredelijk wordt geacht (zie bijv. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628).
5.2
Het feit dat eiseres bij haar ouders is gaan inwonen op advies van het JIP, kan eiseres niet baten, nu de omstandigheden die hebben geleid tot de keuze om in te gaan wonen bij de ouders niet in de beoordeling betrokken worden. Zoals hiervoor overwogen is de enkele omstandigheid dat eiseres is gaan inwonen bij haar ouders, terwijl zij wist dat dit tot problemen kon leiden, verwijtbaar. Daarbij komt dat niet het JIP beoordeelt of een voorrangsverklaring verleend kan worden, maar verweerder.
Verweerder heeft ten overvloede nog opgemerkt dat het door eiseres genoemde beleid, inhoudende dat een ouder die met een kind langer dan één jaar onzelfstandig woonde, een voorrangsverklaring kreeg, geen beleid was dat gehanteerd werd, maar een reguliere werkwijze, die voor 1 juli 2019 voor alle gevallen kon worden toegepast, mits men aan de cumulatieve criteria voldeed. Eén van deze cumulatieve voorwaarden zijn de zogenoemde formele criteria zoals opgenomen in artikel 29, eerste lid, van de Verordening. Nu eiseres niet aan deze formele criteria voldeed, was deze werkwijze niet op haar van toepassing. Eiseres heeft nagelaten om haar standpunt in haar aanvullende gronden van beroep van 6 mei 2020 dat deze werkwijze van verweerder bestond uit zelfstandige vereisten en geen cumulatieve vereisten nader te onderbouwen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat dit blijkt uit de door eiseres overgelegde mail van de Beleidsmedewerker woonruimtezaken van 22 mei 2019. In deze mail wordt immers slechts gemeld dat voor een zeer kleine groep in uitzonderlijke situaties op jaarbasis misschien wel mogelijkheden bestaan en er wordt gevraagd om een afspraak te maken om overleg te voeren. Hieruit volgt dan ook dat er geen sprake is van een beleid op dit punt bij verweerder. Gelet hierop wordt deze stelling van eiseres gepasseerd.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat er sprake is van schending van het beginsel van fair play, nu verweerder heeft toegelicht dat er geen terugkoppeling is geweest met de Commissie na de hoorzitting over deze werkwijze. Daar komt bij dat eiseres in de beroepsfase alsnog op de werkwijze heeft kunnen reageren.
5.3
Omdat eiseres niet voldoet aan de bovenliggende voorwaarde heeft verweerder de aanvraag terecht niet inhoudelijk getoetst. Daarom behoeft wat eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van haar sociale situatie geen bespreking. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:6).
5.4
Indien een woningzoekende niet aan de criteria voor een voorrangsverklaring voldoet, kan verweerder op grond van de hardheidsclausule van artikel 46 van de Huisvestingsverordening een voorrangsverklaring toekennen, indien naar zijn oordeel het strikte toepassing van de verordening, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden. Gelet op de schaarste van het aantal woningen in de regio, is slechts in zeer uitzonderlijke situaties toepassing van de hardheidsclausule op zijn plaats. Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in de situatie van eiseres geen redenen zijn om de hardheidsclausule toe te passen en geen aanleiding is gezien voorbij te gaan aan de gestelde formele criteria, omdat er voor eiseres nog mogelijkheden zijn die de kans op een andere woning kunnen vergroten, zoals het reageren op woningen die met het label ‘direct te huur’ worden aangeboden en waarbij het criterium ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ geldt. De situatie van eiseres onderscheidt zich niet zodanig van die van andere mensen in de regio, die in een moeilijke situatie verkeren, dat verweerder aan haar met voorrang boven de vele andere woningzoekenden in de regio een voorrangsverklaring had moeten toekennen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.E. de Loos, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.