ECLI:NL:RBDHA:2020:6570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot informatie over een overleden persoon bij de AIVD en ontvankelijkheid van de aanvraag

In deze zaak heeft eiseres, die werkt aan een biografie van de overleden [A], een aanvraag ingediend bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om kennis te nemen van informatie die de AIVD over [A] heeft. De aanvraag werd deels toegewezen, maar het bezwaar van eiseres tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld, maar verweerder stelde dat zij niet-ontvankelijk verklaard diende te worden omdat de dochter van [A] op dat moment was overleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiseres niet ontvankelijk was, omdat de bevoegdheid om persoonsgegevens in te zien op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv) is voorbehouden aan nabestaanden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2020, maar niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: C. Louisse).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kennisneming van bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) aanwezige informatie over [A] ( [A] ) deels toegewezen.
Bij besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 17 juli 2019 ten aanzien van de op de zaak betrekking hebbende eventueel aanwezige inhoudelijke informatie een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing ex artikel 8:29, derde lid, van de Awb van 6 november 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de stukken die verweerder de rechtbank zal doen inzien, gerechtvaardigd is.
Bij brief van 7 november 2019 heeft de rechtbank eiseres verzocht haar toestemming te verlenen mede op grondslag van de aldus eventueel verkregen informatie uitspraak te doen.
Eiseres heeft bij brief van 16 november 2019 deze toestemming aan de rechtbank verleend.
De rechtbank heeft de stukken bij verweerder ingezien.
Partijen zijn telefonisch gehoord op 25 juni 2020. Eiseres is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres werkt aan een op feiten gebaseerde biografie van [A] . Op 6 maart 2018 heeft zij bij verweerder een aanvraag ingediend om de aanwezige informatie over [A] over de jaren 1925-1972 te mogen inzien.
1.2
Bij brief van 14 maart 2018 heeft verweerder eiseres bericht dat zij niet de hoedanigheid heeft van overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder, waardoor haar aanvraag niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, tenzij zij een machtiging kan overleggen van een familielid van [A] , die wel tot deze kring van personen hoort. Eiseres heeft bij brief van 3 april 2018 een machtiging overgelegd van [B] , dochter van [A] .
2. Verweerder heeft daarop in het primaire besluit de aanvraag van eiseres deels toegewezen en haar een inzagedossier van 311 pagina’s toegezonden, bestaande uit niet-actuele (persoons)gegevens van [A] . Bepaalde documenten in het inzagedossier zijn onleesbaar gemaakt en sommige documenten zijn niet verstrekt, omdat verweerder de actuele werkwijze van de AIVD niet openbaar mag maken en bronnen goed moet beschermen. Bovendien mag verweerder geen persoonsgegevens van derden delen.
In het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd en toegelicht dat de AIVD alleen niet-actuele gegevens mag verstrekken. De AIVD informeert een aanvrager nooit of er actuele gegevens over de persoon zijn of niet.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij haar bezwaren niet persoonlijk op een hoorzitting heeft toegelicht, omdat mevrouw [medewerker AIVD] van de AIVD, haar dit in een telefoongesprek af heeft geraden, omdat de zaak dan nog langer zou duren. Zij vindt dit advies achteraf gezien niet juist.
Bij de 311 pagina’s die verweerder heeft verstrekt is geen overzicht gevoegd, waardoor het een chaotisch geheel is geworden. Eiseres heeft geconstateerd dat bepaalde documenten waarop geen weigeringsgronden van toepassing waren, toch niet zijn bijgevoegd. Andere documenten, waarop wel een weigeringsgrond van toepassing was, zijn daarentegen wel volledig bijgevoegd.
Eiseres wenst graag nog nadere informatie te ontvangen, onder andere over het feit dat [A] geen verzetskruis, laat staan een verzetspensioen heeft ontvangen. Eiseres stelt dat de BVD hier vaak de hand in heeft gehad. Zij verwacht ook dat [A] door de AIVD/voorgangers is gevolgd naar aanleiding van zijn verblijf in Indonesië en zijn vriendschap met president [president] . Hierover is echter nauwelijks iets terug te vinden in de aan eiseres toegezonden documenten.
4.1.1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres ontvankelijk is in haar beroep. Verweerder heeft zich namelijk bij brieven van 28 oktober 2019 en 11 maart 2020 op het standpunt gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar beroep, nu de dochter van [A] op 7 maart 2019 is overleden. Verweerder heeft de initiële aanvraag van eiseres opgevat als een aanvraag op grond van artikel 79 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv). Op grond van de door eiseres overgelegde machtiging van de dochter van [A] , had de dochter als aanvrager moeten worden aangemerkt en niet eiseres en had de bezwaar- en beroepsprocedure ook op naam van de dochter gevoerd moeten worden, met eiseres als haar gemachtigde, aldus verweerder.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in deze fase van de procedure niet meer kan stellen dat de dochter van [A] als eiseres aangemerkt had moeten worden.
4.1.2
De bevoegdheid om persoonsgegevens in te zien is op grond van artikel 79 Wiv voorbehouden aan nabestaanden van degene van wie de persoonsgegevens worden verzocht. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard indien de aanvraag betrekking heeft op gegevens van een overleden persoon die niet de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager heeft. Uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34588, nr. 3) blijkt dat bij het opstellen van de Wiv 2002 aanvankelijk niet was voorzien in een regeling voor inzage voor derden, aangezien aan de kennisnemingsregeling het uitgangspunt ten grondslag lag dat derden geen inzage in persoonsgegevens zouden moeten kunnen krijgen. Op verzoek van de Tweede Kamer is voor een beperkte en nauw afgebakende kring van derden alsnog een regeling in de wet opgenomen (Kamerstukken II 200/01, 25877, nr. 15, onderdeel L). De (emotionele) betrokkenheid van familieleden bij het wel en wee van degene omtrent wie (vermoedelijk) gegevens bij een dienst zijn geregistreerd achtte de regering een voldoende overtuigend argument om voor deze - nader omschreven - categorie van derden een mogelijkheid tot inzage in persoonsgegevens te openen. Een en ander betekent dat andere personen dan hier bedoeld geen inzage in persoonsgegevens kunnen vragen. Kennisneming van door of ten behoeve van de diensten verwerkte persoonsgegevens is voor hen pas mogelijk, indien deze op enig moment – onder toepassing van de op grond van de Archiefwet 1995 vast te stellen selectielijst - naar het Nationaal Archief zijn overgebracht.
4.1.3
Verweerder heeft eiseres ontvankelijk verklaard in haar aanvraag, omdat zij bij brief van 3 april 2018 een machtiging heeft overgelegd van de dochter van [A] . Gezien de zeer beperkte en nauw afgebakende kring van derden, die alsnog inzage in de persoonsgegevens van derden kan krijgen, was het recht van eiseres om inzage in de persoonsgegevens van [A] een afgeleide van het recht van de dochter van [A] . Eiseres had dan ook enkel als gemachtigde kunnen optreden in de procedure en niet als eiseres. Nu de dochter als eiseres aangemerkt had moeten worden, is door haar overlijden haar procesbelang komen te vervallen. Er is daarnaast geen rechtsregel bekend op grond waarvan eiseres in het beroep, dat slechts openstond voor de dochter van [A] , ontvangen kan worden.
4.1.4
Eiseres heeft zich bij brief van 29 februari 2020 op het standpunt gesteld dat verweerder haar aanvraag als een aanvraag op grond van artikel 80 Wiv had moeten aanmerken. Artikel 80 Wiv ziet op kennisname van documenten door derden over een in een aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht niet heeft opgevat als een aanvraag op grond van dit artikel, nu deze duidelijk zag op persoonlijke informatie over [A] en niet op bestuursrechtelijke aangelegenheden, dat wil zeggen een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT5145) niet volgt dat verweerder ambtshalve de aanvraag van eiseres had moeten opvatten als een aanvraag op grond van artikel 80 Wiv. Het betrof immers een andere casus, waarbij geen machtiging van een familielid was overgelegd en waarbij tevens om documenten die zagen op een bestuurlijke aangelegenheid werd verzocht.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat verweerder ter zitting heeft gemeld dat, als eiseres een aanvraag zou hebben ingediend op grond van artikel 80 Wiv, er niet meer documenten aan haar verstrekt zouden zijn als thans het geval is geweest.
4.1.5
Eiseres kan dan ook niet in haar beroep ontvangen worden. Nu de dochter van [A] op 7 maart 2019 is overleden, derhalve voor het bestreden besluit, had verweerder eiseres in de bezwaarprocedure reeds niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank zal het beroep van eiseres op dit punt dan ook gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Gelet op vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank wijst erop dat het door eiseres in deze betaalde griffierecht op voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiseres moet worden vergoed. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar bezwaar;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Vonck, griffier op 1 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.