ECLI:NL:RVS:2005:AT5145

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404404/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot dossiers/archieven van wijlen W. Sandberg en de toepassing van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

In deze zaak heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 januari 2003 een verzoek van appellante om inzage in dossiers/archieven over wijlen W. Sandberg niet-ontvankelijk verklaard. De Minister stelde dat het verzoek betrekking had op persoonsgegevens van een derde, wat volgens artikel 50, derde lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV) niet kon worden ingewilligd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop de Minister op 9 juni 2003 het bezwaar gegrond verklaarde en een inzagedossier van 58 pagina's verstrekte, maar het verzoek om volledige inzage bleef ongegrond verklaard.

De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde op 29 april 2004 de beslissing van de Minister, waarop appellante hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 maart 2005 werd appellante vertegenwoordigd door zichzelf, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door mr. I.M.P. van Verseveld. Appellante betoogde dat de rechtbank had miskend dat volledige inzage in het dossier noodzakelijk was voor haar wetenschappelijk onderzoek naar de politieke positie van Sandberg tussen 1946 en 1962.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat het verzoek niet kon worden ingewilligd, aangezien Sandberg geen familie was van appellante. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om de beslissing van de Minister te betwisten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200404404/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 april 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2003  heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) een verzoek van appellante om van dossiers/archieven over wijlen W. Sandberg (hierna: Sandberg) kennis te nemen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 9 juni 2003 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard en appellante alsnog een inzagedossier van 58 pagina's verstrekt.
Bij uitspraak van 29 april 2004, verzonden op 6 mei 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 juli 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 29 september 2004 heeft appellante de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de WIV).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2005, waar appellante in persoon, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. I.M.P. van Verseveld, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de WIV, voorzover thans van belang, deelt de Minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, is artikel 47 van overeenkomstige toepassing op een aanvraag met betrekking tot persoonsgegevens die zijn verwerkt door of ten behoeve van een dienst ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager.
Ingevolge het derde lid wordt in de gevallen dat blijkt dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op gegevens van een persoon die nog niet is overleden of op gegevens van een overleden persoon die niet de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager heeft, de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, voorzover thans van belang, deelt de Minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.
2.2.    Het verzoek strekt ertoe dat appellante informatie wordt verschaft ten behoeve van door haar te verrichten wetenschappelijk onderzoek naar de politieke positie van Sandberg, voormalig directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, tijdens de periode van 1946 tot 1962.
2.3.    De Minister heeft het verzoek aangemerkt als betrekking hebbend op persoonsgegevens van een derde en het bij het primaire besluit met toepassing van artikel 50, derde lid, van de WIV om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Na te hebben onderzocht of bij de AIVD over die periode nog andere gegevens dan persoonsgegevens voorhanden waren, heeft hij appellante bij de beslissing op bezwaar alsnog een inzagedossier van 58 pagina's aan niet-actuele gegevens verstrekt.
Kennelijk heeft de Minister het door appellante gemaakte bezwaar voor het overige ongegrond verklaard, onder handhaving van zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt.
2.4.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar de gevraagde informatie niet geweigerd mocht worden, omdat inzage in het gehele dossier, dat al dan niet bij de AIVD berust, uit wetenschappelijk oogpunt onontbeerlijk is.
2.5.    De rechtbank heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 50, derde lid, van de WIV in de weg staat aan inwilliging van het verzoek van appellante om informatie met betrekking tot de persoon van Sandberg, aangezien hij geen echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van appellante is. Ook na toepassing van artikel 87, eerste lid, van de WIV is niet gebleken dat de AIVD met betrekking tot de informatie, waar het verzoek van appellante op ziet, over andere dan persoonsgegevens beschikt, als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de WIV, waarin appellante geen inzage is gegeven. Uit de wet en de geschiedenis van de totstandkoming ervan (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 877, nr.3, blz. 63 en 64) moet worden afgeleid dat deze geen mogelijkheid biedt om verzoeken die betrekking hebben op persoonsgegevens van derden die bij de AIVD berusten te honoreren en dat zulke persoonsgegevens voor derden pas beschikbaar zullen komen, nadat deze zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Haverkamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005
306-402.