ECLI:NL:RBDHA:2020:6561
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op sociale gronden door gemeente Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 20 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring op sociale gronden, welke door verweerder op 18 april 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 8 oktober 2019 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft, vanwege de coronamaatregelen, partijen gevraagd of zij de zaak op de stukken konden afdoen, wat beide partijen toestonden.
Eiseres voerde aan dat zij een maatschappelijke binding heeft met de gemeente Den Haag, omdat zij daar in het verleden heeft gewoond en steun van vrienden heeft. Verweerder betwistte dit en stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening, omdat zij niet langer dan een jaar in de regio Haaglanden woont en geen economische of maatschappelijke binding heeft. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed, omdat zij niet ten minste zes jaar onafgebroken in Den Haag had gewoond en geen expliciete bijdrage aan de lokale gemeenschap leverde.
De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres had kunnen afwijzen en dat er geen grond was voor toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan, maar zal later worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak.