ECLI:NL:RBDHA:2020:6550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening en bewijs van verzending van besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij hem was gelast om nieuw geplaatste kozijnen te verwijderen. Eiser stelde dat hij het bestreden besluit niet had ontvangen en dat hij pas op 30 december 2019, na contact met verweerder, het besluit per e-mail had ontvangen. Verweerder betwistte dit en stelde dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van beroep zes weken bedraagt en deze termijn op 8 februari 2020 was overschreden.

De rechtbank overwoog dat het bestuursorgaan in beginsel moet aantonen dat het besluit correct is verzonden. Verweerder had bewijs overgelegd, waaronder een verzendprotocol en een uitdraai van de verzendadministratie, waaruit bleek dat het besluit op 11 oktober 2019 was verzonden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had betwist dat het besluit correct was verzonden en dat er geen recente problemen waren met de verzending van poststukken. Eiser had pas op 8 februari 2020 beroep ingesteld, wat ruim buiten de wettelijke termijn was.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen en zou later gepubliceerd worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Boender-Wiebenga).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om binnen zes weken na dagtekening van het besluit de nieuw geplaatste kozijnen op het perceel [laan] [huisnummer] te verwijderen en terug te brengen naar de oorspronkelijke staat onder verbeurte van een dwangsom ineens van € 7.500,-.
Bij besluit van 11 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij brief van 8 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld.
Partijen hebben zich schriftelijk uitgelaten over de tijdigheid van het beroep.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken.
Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:9, tweede lid van de Awb is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Eiser betoogt dat hij het bestreden besluit van 11 oktober 2019 niet heeft ontvangen. Eerst toen hij bij brief van verweerder van 19 december 2019 bericht kreeg dat de begunstigingstermijn was verstreken, werd hem duidelijk dat er een beslissing op bezwaar moest zijn genomen. Eiser heeft toen contact opgenomen met verweerder, waarna hij op 30 december 2019 het bestreden besluit per e-mail heeft ontvangen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat het bestreden besluit een verzenddatum bevat en is voorzien van een juiste adressering. Ook heeft verweerder het verzendprotocol en een uitdraai van de verzendadministratie ‘Octopus’ overgelegd waarin de verwerking/verzending van het besluit op 11 oktober 2019 wordt bevestigd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2795), is het, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel en correct is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat ontvangst op grond van hetgeen hij aanvoert redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
7. Eiser heeft niet betwist dat het bestreden besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum. Evenmin is gebleken van recente problemen bij de verzending van poststukken. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een deugdelijke verzendadministratie overweegt de rechtbank het volgende. Volgens het door verweerder overgelegde verzendprotocol wordt een besluit op bezwaar in het systeem Octopus aangemaakt en door een administratief medewerker uitgeprint, waarna het besluit met het dossier ter ondertekening aan de gemandateerde wordt aangeboden. Na ondertekening worden het besluit en dossier geretourneerd aan de administratief medewerker, die achtereenvolgens en zonder onderbreking een verzenddatumstempel op het besluit aanbrengt, het besluit scant en in het systeem Octopus plaatst, een kopie van het besluit in het dossier voegt, het besluit in een envelop doet en deze envelop aanbiedt aan de post ter verzending op diezelfde dag. Indien de post die dag niet meer wordt verzonden, wordt het getekende en gestempelde besluit op bezwaar vernietigd en worden de stappen opnieuw doorlopen. Uit de door verweerder overgelegde schermafdruk van het systeem Octopus blijkt dat 11 oktober 2019 als verzenddatum van het besluit op bezwaar is vermeld. Deze datum komt overeen met de op het besluit vermelde verzenddatum. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state heeft in de onder overweging 6 vermelde uitspraak van 26 oktober 2016 geoordeeld dat verweerder met een schermafdruk van het systeem Octopus en het bijbehorende verzendprotocol voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit daadwerkelijk op de geregistreerde datum is verzonden. De rechtbank ziet geen grond om daar in dit geval anders over te oordelen. De enkele ontkenning van de ontvangst door eiser, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de daadwerkelijke verzending van het bestreden besluit op 11 oktober 2019. Eiser heeft pas op 8 februari 2020, en dus ruim buiten de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken beroep ingesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit eiser niet te verwijten zou zijn. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 14 juli 2020 gedaan door mr. D.A.J Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.