ECLI:NL:RBDHA:2020:6502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
SGR- 20 _ 4211 en SGR 20/4213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiser, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser had op 18 februari 2020 een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd gekregen, waartegen hij op 30 april 2020 een bezwaarschrift indiende. Dit bezwaarschrift werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 juli 2020, die via Skype plaatsvond, hebben zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter concludeerde na de zitting dat nader onderzoek niet nodig was en deed uitspraak op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank moest beoordelen of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift terecht was, gezien de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift.

Eiser erkende dat hij zijn bezwaarschrift te laat had ingediend, maar stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. Eiser had pro-forma bezwaar kunnen indienen om tijdig bezwaar te maken, maar had dit nagelaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

4RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4211 en SGR 20/4213
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
Op 30 april 2020 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 12 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 8 juli 2020. Zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder hebben aan de Skype-zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het door eiser ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn van zes weken waarbinnen het bezwaarschrift ingediend moet zijn.
3. In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is - voor zover hier van belang - bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Deze termijn is van openbare orde. Dit betekent dat een bestuursorgaan móet overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift, als het te laat is ingediend. Dit is alleen anders, als de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Eiser bestrijdt niet dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Eiser is van mening dat verweerder de termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten vinden, gelet op de door hem in bezwaar en beroep aangegeven redenen. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser het feit van 12 januari 2020 ruim voor het verstrijken van de bezwaartermijn heeft betwist. Daarnaast stelt verweerder ten onrechte dat eiser een pro-forma bezwaarschrift had kunnen indienen.
5. De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de termijnoverschrijding.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. In beginsel wordt een bezwaarschrift dat te laat is ingediend niet-ontvankelijk verklaard. Dat is slechts anders in uitzonderlijke gevallen, wanneer de indiener van het bezwaarschrift geen verwijt kan worden gemaakt. Eiser stelt dat hij niet eerder bezwaar kon indienen, omdat de verbalisant ten tijde van de oplegging van het besluit een onjuiste feitcode heeft doorgegeven. Hierdoor was eiser pas na de mededeling van 22 april 2020 op de hoogte van het feit dat sprake zou zijn van een andere feitcode waardoor zou blijken dat de snelheidsovertreding buiten de bebouwde kom heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht de door eiser gegeven reden niet voldoende voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser had immers pro-forma bezwaar kunnen indienen om een tijdig ingediend bezwaar te garanderen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat dit niet mogelijk was voor hem. Dat eiser pas in een later stadium een reactie van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen doet hier niet aan af. Het argument van eiser dat hij niet nodeloos wil procederen en daarom geen pro-forma bezwaar heeft ingediend, omdat hij op dat moment in de veronderstelling was dat de constatering van het OM juist was, komt voor zijn rekening en risico en kan niet worden aangemerkt als een verschoonbare reden voor termijnoverschrijding.
5.2.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder op goede gronden het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De overige – inhoudelijke – beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
6. Het beroep is ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.