ECLI:NL:RBDHA:2020:6467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/09/591990 / JE RK 20-981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 1 juli 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die te maken heeft met trauma- en emotieregulatie-problematiek. De vader en moeder van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder. De kinderrechter heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities van de betrokken partijen. Tijdens de zitting op 30 juni 2020 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader niet is verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De minderjarige heeft behoefte aan een veilig en gestructureerd opvoedklimaat, wat momenteel niet door de ouders kan worden geboden zonder gedwongen hulpverlening. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, stellende dat dit niet in het belang van de minderjarige is en dat de noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillige kader kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige ernstig zijn en dat de hulpverlening in gedwongen kader noodzakelijk is.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 2 juli 2020 tot 2 juli 2021, met behoud van de William Schrikker Stichting als gecertificeerde instelling. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/591990 / JE RK 20-981
Datum uitspraak: 1 juli 2020

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 23 april 2020 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te
[geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G.D. Haytink, te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 23 april 2020;
  • het verweerschrift met bijlagen zijdens de moeder, ingekomen op 24 juni 2020;
  • de faxbrief met bijlage zijdens de moeder, ingekomen op 1 juli 2020;
  • de pleitnotitie met bijlagen zijdens de moeder, overgelegd ter zitting.
Op 30 juni 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. Haytink.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 mei 2019 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 2 juli 2019 tot 2 juli 2020.

Verzoek en verweer

Procedurele verzoeken van (de advocaat van) de moeder
De kinderrechter heeft op 24 juni 2020 een faxbrief ontvangen van de advocaat van de moeder met daarin het verzoek om de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan te houden tot de zitting van 14 juli 2020 waarop het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg wordt behandeld. Hieraan is ter zitting toegevoegd dat dit ook eventueel kan met een korte verlenging van de ondertoezichtstelling, zodat de inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden aangehouden tot voornoemde zitting. Tevens is ter zitting verzocht om de inhoudelijke behandeling van het verzoek aan te houden tot een behandeling voor de meervoudige kamer.
Verzoek van de gecertificeerde instelling
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij heeft, mede gelet op haar trauma- en emotieregulatie-problematiek, een veilig en positief opvoedklimaat nodig met een hoge mate van structuur. Dit kunnen de ouders haar op dit moment niet bieden zonder de inzet van gedwongen hulpverlening.
De moeder heeft – mede bij monde van haar advocaat – verweer gevoerd. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is volgens de moeder niet in het belang van [minderjarige] en doet haar eerder kwaad dan goed. De reden hiervan is dat de herhaaldelijke verzoeken tot uithuisplaatsing die door de gecertificeerde instelling bij de rechtbank worden ingediend ervoor zorgen dat niet de noodzakelijke stabiele opvoedsituatie voor haar bestaat, waardoor de benodigde (trauma)hulpverlening voor [minderjarige] niet van start kan gaan. Ondanks de toezeggingen van de gecertificeerde instelling is er nog geen traumabehandeling van de grond gekomen, terwijl de huisarts, de jeugdarts, de school en Buitenwereld de noodzaak van traumabehandeling voor haar onderschrijven. De moeder wenst de hulpverlening voor [minderjarige] in het vrijwillige kader voort te zetten, zodat een gezinscoach van Centrum Jeugd en Gezin de taken van de jeugdbeschermer kan gaan overnemen en er geen nieuwe verzoeken tot uithuisplaatsing meer kunnen worden ingediend. Nu de moeder de noodzakelijke hulpverlening vrijwillig wil accepteren, is niet voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling.

Beoordeling

De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling op 14 juli 2020 tegelijk met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing te behandelen afgewezen gelet op de expiratiedatum van de ondertoezichtstelling op 2 juli 2020. Voor een korte verlenging ten behoeve van aanhouding tot de latere zitting dan wel voor een verwijzing naar de meervoudige kamer ziet de kinderrechter geen aanleiding.
De kinderrechter stelt vast dat de vader conform de wettelijke vereisten is opgeroepen, maar niet ter zitting is verschenen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] kent een belast verleden en er is sprake van ernstige ontwikkelingsbedreigingen waaronder traumaproblematiek en hechtingsproblematiek. Daarnaast laat zij sociaal-wenselijk en zelfbepalend gedrag zien. [minderjarige] heeft in grote mate behoefte aan rust, duidelijkheid, voldoende structuur en veiligheid. De komende periode zal moeten blijken of de moeder voor haar een stabiele, veilige en voorspelbare opvoedsituatie kan creëren en in haar bovengemiddelde zorg- en opvoedbehoefte kan voorzien. De moeder is overbelast en komt op dit moment onvoldoende toe aan haar eigen problematiek. De draaglast van [minderjarige] overschrijdt de draagkracht van de moeder, waarbij meer sprake lijkt van onmacht dan van onwil. Dit neemt niet weg dat de belangen van [minderjarige] in de bestaande situatie onvoldoende tot hun recht komen, waardoor haar ontwikkeling ernstig stagneert.
Naar het oordeel van de kinderrechter is hulpverlening in het gedwongen kader
noodzakelijk, gelet op de ernstige zorgen die er zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en de draaglast van de moeder en gezien het risico dat de moeder zich in het vrijwillige kader onvoldoende zal openstellen voor hulpverlening in het belang van [minderjarige] . Dat de moeder zich niet tegen de nodig geachte hulpverlening verzet, leidt naar het oordeel van de kinderrechter niet tot de conclusie dat zij de voor het wegnemen van de bedreiging noodzakelijke hulpverlening voldoende accepteert. De kinderrechter verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018 (HR 16 februari 2018. ECLI:NL:HR:2018:218) en acht in de voorliggende situatie met name van belang dat de voor [minderjarige] benodigde hulpverlening in het kader van haar traumabehandeling en het contactherstel met de vader de afgelopen tijd onvoldoende van de grond zijn gekomen.
De kinderrechter onderschrijft dat een snelle start van de traumabehandeling voor [minderjarige] noodzakelijk is. Zoals ter zitting door de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht hangt de start van de traumabehandeling af van stabiliteit in haar opvoedsituatie. Daarom is duidelijkheid over haar perspectief op een zo spoedig mogelijke termijn in haar belang. De stelling dat de ondertoezichtstelling niet verlengd moet worden omdat anders de traumabehandeling niet wordt opgestart snijdt geen hout. Traumatherapie vereist een stabiele opvoedsituatie en dit is ook hetgeen de gezinsvoogd middels de ondertoezichtstelling tracht te bereiken voor [minderjarige] . Voorts zal de komende tijd moeten worden onderzocht welke rol de vader van [minderjarige] in haar leven zal gaan spelen en welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
Gelet op de aard, de ernst en het aanhoudende karakter van de onderliggende problematiek van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging met een periode van twaalf maanden noodzakelijk is.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 2 juli 2020 tot 2 juli 2021 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020 door mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P.M. Hoekstra als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.