ECLI:NL:RBDHA:2020:6355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
C/09/595247 / KG RK 20-830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in omgangs- en uithuisplaatsingszaken

Op 10 juli 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken is in zaken omtrent de omgang met zijn kinderen en een machtiging tot uithuisplaatsing, stelde dat de rechter vooringenomen was. Deze vooringenomenheid zou blijken uit de aandacht die de moeder en de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland kregen, waardoor de wensen van de kinderen niet voldoende aan bod kwamen. Verzoeker voerde aan dat er procedurele tekortkomingen waren en dat hij niet in staat was om zijn standpunt naar voren te brengen, omdat hij geen advocaat had.

De wrakingskamer oordeelde dat de klachten van verzoeker niet op beslissingen van de rechter betrekking hadden, aangezien er nog geen beslissingen waren genomen in de lopende verzoeken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete omstandigheden moest aanvoeren om zijn wrakingsverzoek te onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat de rechter zich eenzijdig had laten leiden door de belangen van de moeder en de Stichting Jeugdbescherming.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat de behandeling van de onderliggende procedure voortgezet zou worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/35
zaak- /rekestnummer: C/09/595247 / KG RK 20/830
Beslissing van 10 juli 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. H.M. Boone,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
  • mevrouw [moeder] (hierna: de moeder) bijgestaan door haar advocaat mr. S.I. Geerling;
  • Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger St. Jeugdbescherming west Zuid-Holland] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 30 juni 2020, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 juni 2020;
- de brief van mr. S.I. Geerling namens de moeder van 2 juli 2020;
- de e-mail van verzoeker van 3 juli 2020 10:54 uur;
- de e-mail van verzoeker van 3 juli 2020 14:09 uur.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- de rechter;
- de moeder.
De advocaat van de moeder heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Dit geldt ook voor Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met de nummers C/09/581963 FA RK 19-7597 en C/09/594062 JE RK 20-1312. De eerstgenoemde zaak heeft betrekking op een door de moeder ingediend verzoek tot (onder andere) vaststelling van een zorgregeling gedurende de vakanties voor [kind 1] , [het minderjarige kind] van verzoeker en de moeder. Daarnaast verzoekt de moeder om vaststelling van een informatieregeling over [kind 2] , [het andere minderjarige kind] . De tweede zaak heeft betrekking op een verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot uithuisplaatsing van [kind 2] . Op 30 juni 2020 zijn de beide verzoeken (voor wat betreft het verzoek van de moeder: voortgezet) behandeld. Verzoeker heeft de rechter gedurende de behandeling ter terechtzitting gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, waarop verzoeker het wrakingsverzoek heeft gedaan, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter vooringenomen is. Deze vooringenomenheid blijkt volgens verzoeker uit de aandacht die de belanghebbenden krijgen, waardoor er niet genoeg aandacht is voor wat de kinderen zelf willen; de belangen van de kinderen staan niet centraal.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker een schriftelijke toelichting overgelegd. Hierin heeft hij, samengevat, aangegeven dat er te weinig aandacht wordt besteed aan wat de kinderen willen. Verder mag verzoeker geen stukken indienen, omdat hij geen advocaat heeft en worden er door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland regelmatig
last minutestukken overlegd waarop verzoeker onvoldoende kan reageren, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast doet de rechter naar de mening van verzoeker te weinig onderzoek naar de feitelijke situatie, in welk verband de rechter volgens verzoeker samen met de kinderpsychiater met de beide kinderen in gesprek zou moeten gaan. Verzoeker ziet het wrakingsverzoek als een poging om onder de aandacht te brengen dat er procedureel dingen niet volgens de spelregels lopen, en als een manier om ervoor te zorgen dat het belang van de kinderen aan de orde komt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Voor zover de klachten van verzoeker zien op beslissingen die de rechter eerder heeft genomen, is verzoeker niet-ontvankelijk. Een wrakingsverzoek moet immers worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit is kennelijk niet gebeurd. Bovendien brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Ook procedurele beslissingen kunnen in beginsel niet tot wraking leiden.
3.3.
De klachten die naar voren worden gebracht in het kader van de lopende verzoeken tot omgang en machtiging tot uithuisplaatsing, zien niet op beslissingen van de rechter. Op die verzoeken is immers nog niet beslist, noch in de vorm van een tussenbeslissing noch als eindbeslissing. De wrakingskamer kan er alleen al hierom niet van uitgaan dat de rechter zich bij haar oordeelsvorming eenzijdig of onevenredig veel laat leiden door hetgeen door of namens de moeder en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland ten aanzien van deze verzoeken naar voren wordt gebracht.
3.4.
Verzoeker vindt kennelijk dat de gewraakte rechter bij de behandeling van de verzoeken meer aandacht geeft en meer waarde hecht aan het standpunt van enerzijds de moeder en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland dan anderzijds aan het standpunt van verzoeker en de kinderen, waardoor de schijn van partijdigheid is ontstaan. De wrakingskamer volgt verzoeker hier niet in. De rechter heeft grote vrijheid bij de wijze van behandeling van de verzoeken. Niet is gebleken dat bij de behandeling van de verzoeken het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden of dat verzoeker anderszins ongelijk is behandeld, en zeker niet op een wijze dat verzoeker – vergeleken met de moeder en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland – zodanig weinig is staat is gesteld zijn standpunt naar voren te brengen dat hieruit de schijn van partijdigheid kan voortvloeien. Dat geldt ook als hierbij de door verzoeker gestelde persoonlijke omstandigheden in aanmerking worden genomen.
3.5.
Het vorenstaande brengt met zich dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
3.6.
Nu niet is gebleken dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het middel van wraking, ziet de wrakingskamer geen aanleiding om – zoals de moeder heeft gesuggereerd – te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbenden;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. Brandt, R. Cats en O.M. Harms in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.