ECLI:NL:RBDHA:2020:6327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair invaliditeitspensioen wegens niet vastgestelde diagnose PTSS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gewezen militair en de staatssecretaris van Defensie over de afwijzing van een verzoek om een militair invaliditeitspensioen. Eiser, die als beroepsmilitair in Joegoslavië was uitgezonden, had psychische klachten ontwikkeld en verzocht om een pensioen op basis van deze klachten, die hij aan zijn militaire dienst toeschreef. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, met als argument dat er geen causaal verband was tussen de klachten van eiser en zijn dienstverband. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet kon worden uitgesloten en dat de besluitvorming van de staatssecretaris onzorgvuldig was.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin onder andere een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een psychiatrische expertise zijn uitgevoerd. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van een psychische aandoening die verband hield met de militaire dienst. De psychiater bevestigde deze conclusie en stelde dat de symptomen van eiser het beste pasten bij een chronische aanpassingsstoornis, en niet bij PTSS. Eiser heeft in beroep betoogd dat de diagnose PTSS volgens de DSM-5 moest worden gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht had gebaseerd op de geldende richtlijnen en dat de conclusies van de medische advisering deugdelijk waren.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat de afwijzing van zijn verzoek onterecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien de onderbouwing van het bestreden besluit overtuigend was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de griffier was verhinderd te tekenen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. van der Torn),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Eiser heeft nadere stukken ingediend en partijen hebben over en weer gereageerd.
Eiser heeft aangegeven gebruik te willen maken van zijn recht op zitting te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting is vanwege de corona-maatregelen voortgezet via een telefonische verbinding op 28 mei 2020. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is gewezen militair. Eiser is als beroepsmilitair uitgezonden geweest naar Joegoslavië met IFOR/SFOR in 1998-1999.
2. Op 29 maart 2017 heeft eiser het onderhavige verzoek om een militair invaliditeitspensioen ingediend. Eiser heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat hij bij de uitoefening van de militaire dienst psychische klachten heeft ontwikkeld waarvoor hij in behandeling is geweest en (vervolgens) voor behandeling naar Centrum ’45 te Oegstgeest is doorverwezen.
3.1
Eiser heeft zich voor de beoordeling van zijn verzoek onderworpen aan een Verzekeringsgeneeskundig onderzoek invaliditeitspensioen (hierna: verzekeringsgeneeskundig onderzoek), in het kader waarvan hij op
4 oktober 2017 in persoon is gezien door verzekeringsarts [verzekeringsarts] (hierna: de verzekeringsarts). De verzekeringsaarts heeft aanleiding gezien om een psychiatrische expertise te laten uitvoeren door het DC Expertise Centrum.
3.1.1
Eiser is op 20 december 2017 voor een psychiatrische expertise bij het
DC Expertise Centrum in persoon gezien door psychiater [psychiater] (hierna: de psychiater).
Op 31 januari 2018 is het rapport van psychiatrische expertise uitgebracht.
Als bijlage bij dit rapport is een brief van 25 januari 2018 van eisers behandelaars bij Centrum ’45 gevoegd, waarin door de behandelaars wordt verwezen naar informatie uit een intake van 16 maart 2017 en 23 maart 2017, en afgenomen tests (CAPS, MINI en PTSS-zelfbeoordelingslijst).
In het rapport van psychiatrische expertise is geconcludeerd dat conform DSM-IV de diagnose PTSS niet kan worden gesteld. De klachten van eiser voldoen wel aan de classificatiecriteria van DSM-5, echter kan de diagnose PTSS klinisch niet gesteld worden maar ook niet geheel uitgesloten. Het is aannemelijk dat hieraan latere attributie in de vorm van een aan PTSS gerelateerde klachten heeft plaatsgevonden. Niet aannemelijk is dat er een etiologisch verband bestaat tussen een eventuele PTSS en de militaire dienst. De meest op de voorgrond staande symptomen passen het beste bij een chronische aanpassingsstoornis: een disproportionele reactie op life events in samenhang met de karaktergebonden factoren. Aannemelijk is dat de dienst in buitengewone omstandigheden (in Bosnië) in enige mate samenhangt met het ontstaan hiervan.
3.2
Op 17 april 2018 heeft de verzekeringsarts het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek opgesteld. Hierin is, mede op basis van het rapport van psychiatrische expertise, geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een psychische aandoening van algemene aard (aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming, chronisch), waarvoor oorzakelijk noch verergerend dienstverband aannemelijk is.
4.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder, met verwijzing naar de bevindingen uit het rapport van 17 april 2018, het verzoek van eiser afgewezen. Verweerder aanvaardt geen verband met de uitoefening van de militaire dienst ten aanzien van een psychische aandoening van algemene aard.
4.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, met verwijzing naar het commentaar van 28 november 2018 van de door hem in bezwaar geraadpleegde verzekeringsarts bezwaar en beroep [bezwaarverzekeringsarts] (hierna: de bezwaarverzekeringsarts).
5.1
Eiser heeft in de beroepsgronden van 27 februari 2019, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het rapport van psychiatrische expertise is inconsistent. De verzekeringsartsen van verweerder zijn partijdig. Ook de ingeschakelde psychiater is niet onafhankelijk. Aangezien de psychiater heeft aangegeven dat de diagnose PTSS niet geheel kan worden uitgesloten, dient aan eiser het voordeel van de twijfel te worden gegeven. De behandelaars van eiser (POH-GGZ en Centrum ’45) hebben wel de diagnose PTSS gesteld. Het ligt op de weg van de verzekeringsarts om de behandelaars van eiser te bevragen over hoe zij tot de diagnose PTSS zijn gekomen. Eiser heeft in bezwaar geprobeerd de benodigde informatie van zijn behandelaars te verkrijgen, maar zij willen zulke informatie niet verstrekken. Eiser beschikt niet over de financiële middelen om zelf een psychiater in te schakelen. Het kan eiser dus in redelijkheid niet worden tegengeworpen dat hij geen nadere medische stukken heeft ingediend. Er dient een onafhankelijk psychiater te worden benoemd.
5.2
Bij brief van 13 november 2019 heeft eiser aangevoerd dat voor de beoordeling van zijn verzoek om een militair invaliditeitspensioen, niet de DSM-IV maar de DSM-5 dient te worden toegepast om de diagnose PTSS te kunnen stellen. Met name is het A2-criterium van de DSM-IV achterhaald en komt dit criterium in de DSM-5 niet meer voor.
Centrum ’45 heeft nu wel de informatie gedeeld op grond waarvan de behandelaars van eiser de diagnose PTSS hebben gesteld, namelijk de resultaten van de op 16 maart 2017 en 27 maart 2017, en 24 januari 2018 verrichtte testen. Uit deze informatie blijkt dat de fysiologische reactie bij blootstelling of verhalen over de door eiser meegemaakte gebeurtenissen niet ontbreekt, maar zelfs duidelijk wordt vastgesteld, alsook dat factoren anders dan de ervaringen in de militaire dienst niet van invloed zijn op het stellen van de diagnose PTSS.
6. Verweerder heeft bij brief van 8 januari 2020 een reactie van 7 januari 2020 van de bezwaarverzekeringsarts overgelegd, waarin is ingegaan op de door eiser in de beroepsprocedure ingebrachte informatie. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat de behandelinformatie van 16 maart 2017, 23 maart 2017 en 24 januari 2018 niet nieuw is, maar bij de totstandkoming van het rapport van psychiatrische expertise is betrokken, en dat deze informatie hem geen aanleiding geeft om het in deze zaak ingenomen standpunt te herzien.
7. Bij brief van 7 februari 2020 heeft eiser aangevoerd dat voor zover hij het kan overzien, de uitslag van de testen die bij eiser op 16 maart 2017 en 23 maart 2017 zijn afgenomen, zich niet in het dossier bevonden. De verzekeringsarts heeft kennelijk de op
13 november 2019 overgelegde medische informatie voorgelegd aan de geconsulteerde psychiater, maar heeft de reactie van de psychiater daarop niet overgelegd. Het is aldus niet onderbouwd dat, en op welke wijze, de voornoemde medische informatie meegewogen is door verweerder.
8. Bij brief van 2 maart 2020 heeft verweerder aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de brief van eiser van 7 februari 2020 te kennen heeft gegeven dat er geen stukken ontbreken en dat hij alles heeft meegewogen. Er is geen nadere aanvullende rapportage door de psychiater opgesteld. Daar waar in de brief van 7 januari 2020 is gerefereerd aan de rapportage van de psychiater, is bedoeld diens rapport van 31 januari 2018, dat als bijlage bij het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek is opgenomen.
9. Bij brief van 15 mei 2020 heeft eiser zijn eerder ingenomen standpunten gehandhaafd.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
10.1
Op grond van artikel 1 van de ministeriele regeling van 27 juni 2008 (Stct. 2009, nr.11661), in werking getreden op 1 juli 2018, wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband, voor zover hier van belang, gehanteerd het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stresstoornis (hierna: het PTSS protocol).
Volgens het PTSS protocol, hoofdstuk 2 “Omschrijving PTSS aandoening”, dient voor de diagnostische omschrijving van psychiatrische ziektebeelden waaronder PTSS, gebruik te worden gemaakt van de officiële psychiatrische richtlijnen. Deze staan verwoord in het diagnostisch handboek, de ‘Diagnostic and Statistic Manuel of Mental Disorders (DSM)’ van de American Psychiatric Association. Deze richtlijnen zijn overgenomen door de Nederlandse vereniging voor Psychiatrie. In het PTSS protocol wordt – ten tijde hier van belang – gewerkt met de vierde herziene versie (DSM IV-TR).
Volgens deze richtlijnen mag de diagnose PTSS worden gesteld als wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden, voor zover hier van belang:
– de criteria van Rubriek A:
“De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij aan beide onderstaande voorwaarden moet zijn voldaan:
- betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met een of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen.
- tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw.”
10.2
De stelling van eiser dat verweerder ten onrechte de DSM-IV heeft toegepast, slaagt niet. Verweerder dient het ten tijde van de besluitvorming geldende PTSS protocol, en de daarin opgenomen beoordelingssystematiek, toe te passen.
In het geval van eiser is echter naast een beoordeling volgens de DSM-IV, tevens een beoordeling volgens de DSM-5 verricht, zoals dit naar voren komt uit de brief van
16 oktober 2017 met de vraagstelling aan de psychiater en het uitgebrachte rapport van psychiatrische expertise van 31 januari 2018. De psychiater heeft in zijn rapport gemotiveerd aangegeven dat ook in het kader van de DSM-5 de diagnose PTSS klinisch niet kan worden gesteld. Thans is aan de orde de vraag of verweerder gelet op dit rapport, dat deel uitmaakt van het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek, het verzoek van eiser om een militair invaliditeitspensioen op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend gelet op het volgende.
10.2.1
Het is aan verweerder om naar aanleiding van een aanvraag om een militair invaliditeitspensioen medisch onderzoek te laten uitvoeren en op basis daarvan een beoordeling te verrichten van de invaliditeit van de aanvrager en het verband met de dienst. Als verweerder op grond van het medisch onderzoek concludeert dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband, ligt het vervolgens op de weg van betrokkene om de conclusies van de door verweerder gevolgde medische advisering gemotiveerd in twijfel te trekken. Het is dus aan eiser om twijfel te zaaien over de conclusie van verweerder dat van invaliditeit met dienstverband in zijn geval geen sprake is.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1214). Voor het kader van de rechterlijke beoordeling verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226).
10.2.2
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiser dat de besluitvorming van verweerder op onzorgvuldig onderzoek is gebaseerd omdat de voornoemde behandelinformatie van 16 maart 2017 en 23 maart 2017 niet in de medische advisering is betrokken, niet kan slagen. Over de intake van 16 maart 2017 en de resultaten van de afgenomen testen (CAPS en MINI) hebben de behandelaars bij Centrum ’45 bij brief van
16 juni 2017 informatie aan de verzekeringsarts verstrekt. Deze brief maakt deel uit van het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek en is meegenomen in het rapport van psychiatrische expertise. Bij brief van 25 januari 2018 hebben de behandelaars van eiser bij Centrum ’45 informatie aan de psychiater van het DC Expertisecentrum verstrekt, waarin op de intakes van 16 maart 2017 en 23 maart 2017 is ingegaan. Deze brief is als bijlage in het rapport van psychiatrische expertise opgenomen. In het licht van het vorenstaande valt niet in te zien dat de mededeling van de bezwaarverzekeringsarts in de brief van 7 januari 2020, dat de behandelinformatie van 16 maart 2017 en 23 maart 2017 bij de totstandkoming van het expertiserapport is betrokken, niet juist zou zijn.
10.2.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek en het rapport van psychiatrische expertise deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en concludent zijn. Eiser is door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien en is door de psychiater in persoon onderzocht. De psychiater en de verzekeringsarts hebben de informatie van de behandelaars van eiser in de medische beoordeling betrokken. De bevindingen van de verzekeringsarts vinden bevestiging in de bevindingen van de psychiater. In bezwaar is door de bezwaarverzekeringsarts inhoudelijk en gemotiveerd gereageerd op hetgeen eiser tegen de voornoemde rapporten naar voren heeft gebracht. Verweerder mocht zich daarom in zijn besluitvorming op de voornoemde medische advisering baseren.
10.2.4
De stelling van eiser dat hij ten opzichte van verweerder voor het overleggen van medische informatie in ongelijke positie verkeert, treft geen doel. Gelet op de door eiser (ook in beroep) overgelegde medische informatie van zijn behandelaars, kan er niet worden gezegd dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten te onderbouwen. Van schending van het beginsel van equality of arms is daarom geen sprake is.
10.2.5
Eiser is niet erin geslaagd om twijfel te zaaien ten aanzien van de bevindingen van verweerder dat de diagnose PTSS niet kan worden gesteld en dat er geen sprake is van dienstverband voor de psychische aandoening van algemene aard.
De verzekeringsarts en de psychiater hebben gemotiveerd aangegeven waarom zij niet kunnen vaststellen dat, op de peildatum, van een op de uitzending terug te voeren PTSS sprake was. Uit de door de verzekeringsarts en door de psychiater afgenomen anamneses, zoals opgenomen in het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek en het rapport van psychiatrische expertise, blijkt dat voor wat betreft de toepassing van de DSM-IV er niet wordt voldaan aan het tweede criterium van Rubriek A, van hoofdstuk 2 van het
PTSS protocol, omdat bij eiser bij het vertellen over gebeurtenissen tijdens de uitzending geen (fysiologische) reacties van afschuw, intense angst of hulpeloosheid zijn waargenomen. Voor wat betreft de diagnosering krachtens de DSM-5, heeft de psychiater in zijn rapport toegelicht dat het essentiële kenmerk van de PTSS de ontwikkeling van karakteristieke symptomen is, die het gevolg zijn van een gestoord of overmatig reagerend stress responssysteem. Deze overmatige reactie verloopt via het onwillekeurige autonome zenuwstelsel en kan niet onderdrukt worden door een psychologisch afweermechanisme. De psychiater heeft gemotiveerd aangegeven dat bij eiser zulke fysiologische reactie niet aanwezig was bij het vertellen over gebeurtenissen tijdens de uitzending en dat de meest op de voorgrond staande symptomen klinisch het beste passen bij een chronische aanpassingsstoornis: een disproportionele reactie op life events in samenhang met de karakter gebonden factoren. In het ontstaan hiervan is de uitzending geen duidelijke en geen belangrijke, maar mogelijk slechts enige factor geweest.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapport gemotiveerd aangegeven waarom hij geen aanleiding ziet om van de conclusies in het rapport van psychiatrische expertise af te wijken.
Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie van behandelaars ingebracht die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. In hetgeen eiser over de bevindingen en de conclusies van de psychiater en de verzekeringsarts heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten onrechte aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
Hoezeer de rechtbank ook begrip heeft voor de gezondheidsklachten van eiser, kunnen deze klachten op basis van de in de onderhavige procedure overgelegde stukken niet geduid worden als vallend onder de klinische diagnose PTSS, zoals de psychiater dit in zijn rapport van 31 januari 2018 gemotiveerd heeft uiteengezet.
10.3
Indien de onderbouwing van het bestreden besluit overtuigend is, ontbreekt de noodzakelijke twijfel om tot benoemen van een deskundige over te gaan (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:494). De rechtbank is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat van zo’n situatie hier sprake is. Er bestaat daarom geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier op 25 juni 2020.
De griffier is verhinderd
te tekenen.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.