Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Sudanese nationaliteit. Eiser heeft viermaal eerder een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvragen zijn afgewezen en die afwijzingen staan in rechte vast. Op 1 maart 2017 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat de Sudanese autoriteiten inmiddels op de hoogte zijn van zijn oppositionele activiteiten die hij in Nederland heeft verricht. Op 30 juni 2016 heeft zijn gemachtigde namens hem een aangetekende brief verstuurd naar de Sudanese ambassade in Den Haag om te vertellen dat hij sinds 31 maart 2016 lid is van de Sudanese oppositiepartij Al Umma en dat hij heeft deelgenomen aan demonstraties tegen het Sudanese bewind in Den Haag op 5 oktober 2013 en op 24 mei 2016. Daarbij heeft hij een kopie gevoegd van het verslag van de Dienst Terugkeer en Vertrek (de DT&V) van zijn presentatie bij de Sudanese autoriteiten op 27 januari 2016. Hij heeft dit gedaan ter bevestiging van het feit dat hij bekend stond bij de Sudanese ambassade. Verweerder vond dat in de eerdere procedures niet aannemelijk. De ambassade heeft aan eiser verteld dat hij al sinds 2011 bekend was bij hen. Voorts heeft eiser opnieuw een aantal keren deelgenomen aan demonstraties tegen het Sudanese regime. Hij heeft publicaties overgelegd van de internetkranten Sudaneseonline.org, Alrakoba.net, Sudanesetoday.org, Dabangasudan.org en Nubamountains.org van een demonstratie op 30 juni 2016 in Den Haag tegen het Sudanese regime, op 4 augustus 2016 voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Internationale Strafhof in Den Haag, op 2 december 2016 voor het Nederlandse parlement en de Sudanese ambassade in Den Haag, en op 19 december 2016, 6 januari 2017, 15 mei 2017 en 22 september 2017 in Den Haag tegen het Sudanese regime. In deze artikelen is eiser op foto’s te zien als deelnemer van de demonstraties. Verder heeft eiser een screenshot overgelegd van een filmpje op YouTube van een demonstatie in Den Haag op 11 april 2017.
3. Verweerder heeft bij besluit van 31 oktober 2017 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vw 2000.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser is [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Sudanese nationaliteit;
- eiser is afkomstig uit Shatal-Daman in het Nubagebergte en behoort tot de Nuba bevolkingsgroep;
- eiser heeft in Nederland deelgenomen aan demonstraties tegen het Sudanese regime;
- eiser is oprecht politiek betrokken en lid van de Al Umma-partij in Nederland;
- eiser heeft de Sudanese ambassade in Nederland per brief ingelicht over zijn deelname aan de demonstraties en lidmaatschap van de Al Umma-partij.
Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser afkomstig is uit Shatal-Daman in het Nuba-gebergte en behoort tot de Nuba bevolkingsgroep. Verweerder acht voorts niet geloofwaardig dat eiser oprecht politiek betrokken is en vanuit die interesse lid is van de Al Umma-partij in Nederland. De overige relevante elementen die verweerder in het asielrelaas van eiser heeft onderscheiden, acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser met zijn activiteiten in Nederland de aandacht heeft weten te trekken van de Sudanese veiligheidsdienst.
4. Eiser heeft tegen het besluit van 31 oktober 2017 beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 12 december 2017 (NL17.12234) het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft bij uitspraak van 8 juli 2019 (201710105/1/V2) overwogen dat uit algemene nieuwsberichten volgt dat het Sudanese leger op 11 april 2019 president Omar al-Bashir heeft afgezet en gearresteerd en dat er nu een militaire raad aan de macht is in Sudan. Gelet op deze omstandigheden heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zodat verweerder een nieuw besluit kan nemen, waarbij hij de veranderde situatie in Sudan kan betrekken.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser wederom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vw 2000.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser is [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1981 en bezit de Soedanese nationaliteit;
- eiser is afkomstig uit Shatal-Daman in het Nubagebergte en behoort tot de Nuba bevolkingsgroep;
- eiser is lid van de National Umma Party in Nederland, heeft in Nederland deelgenomen aan demonstraties tegen het Soedanese regime onder leiding van Omar al-Bashir en heeft de Soedanese ambassade per brief van 30 juni 2016 hiervan op de hoogte gesteld;
- de activiteiten van eiser komen voort uit een fundamentele politieke overtuiging.
Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser afkomstig is uit Shatal-Daman in het Nuba-gebergte en behoort tot de Nuba bevolkingsgroep. Verweerder acht voorts niet geloofwaardig dat de door eiser in Nederland verrichte activiteiten voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging. De overige relevante elementen die verweerder in het asielrelaas van eiser heeft onderscheiden, acht verweerder geloofwaardig. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser echter niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Sudan en komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
6. Eiser voert in beroep onder meer aan dat op grond van de voorhanden informatie over de politieke veranderingen in Sudan, verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser, als lid van de Al Umma-partij in Nederland die in de negatieve belangstelling van de Sudanese autoriteiten staat, niet langer een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Sudan. Eiser stelt dat de politieke veranderingen in Sudan na het afzetten van president Al-Bashir vooral cosmetisch van aard zijn, waardoor dit risico nog steeds bestaat. Eiser heeft verder onder meer aangevoerd dat verweerder een hogere dwangsom is verschuldigd dan reeds is vastgesteld.
Ter onderbouwing van de veranderde situatie in Sudan heeft eiser onder meer de volgende stukken overgelegd:
- rapport van Human Rights Watch van 19 juni 2019, ‘Sudan. Events of 2019’;
- bericht van Vluchtelingenwerk Nederland van 12 februari 2020 over de politieke ontwikkelingen na de val van president Al-Bashir;
- publicatie in Trouw van 19 februari 2020 van een interview met [A] , ‘In gesprek met de leider van een moordmachine. [A] wil het beste voor Soedan, zegt hij’;
- flyer over een protest tegen [A] en de deportatie van Soedanese vluchtelingen naar Soedan;
- e-mail van [B] , werkzaam bij Amnesty International, van 20 februari 2020;
- rapport van Amnesty International van 10 maart 2020, “They descended on us like rain”, Justice for victims of protest crackdown in Sudan’;
- vertaalde verklaring van het secretariaat-generaal van de Al Umma-partij van 29 maart 2020;
- diverse publicaties van de internetkranten Althaghyeer Newspaper, Middle East Monitor en Dabanga Sudan.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser op 29 januari 2020 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 28 februari 2020 (NL20.2532) het beroep van eiser gegrond verklaard en de door verweerder verbeurde dwangsom vastgesteld op
€ 992,-. Verder heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag en bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Tot slot heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 262,50,-. Door partijen is geen verzet ingesteld, waardoor de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Nu het bestreden besluit dateert van 20 maart 2020, heeft verweerder binnen de door de rechtbank opgelegde beslistermijn van acht weken beslist op de aanvraag van eiser. Anders dan eiser betoogt, is verweerder dus geen hogere dwangsom verschuldigd dan reeds bij uitspraak van 28 februari 2020 is vastgesteld.
9. De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de gestelde etniciteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig zijn en dat geloofwaardig is dat eiser in Nederland lid is van de Al Umma-partij, dat hij in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties tegen het Sudanese regime onder leiding van president Omar al-Bashir en dat hij de Sudanese ambassade per brief van 30 juni 2016 hiervan op de hoogte heeft gebracht.
10. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in oktober 2019 gepubliceerde Algemeen Ambtsbericht Sudan (ambtsbericht), waarin de situatie in Sudan tot en met augustus 2019 in beeld is gebracht, op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de huidige omstandigheden te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer naar Sudan vanwege zijn politieke overtuiging dan wel zijn politieke activiteiten. Daartoe heeft verweerder van belang geacht dat de Al Umma-partij geen klassieke oppositiepartij meer is, maar een coalitiepartij. Verweerder heeft daarbij benadrukt dat uit het ambtsbericht volgt dat de Al Umma-partij de Declaration of Freedom and Change heeft ondertekend en deel uitmaakt van de Forces for Freedom and Change (FFC). De FFC en de TMC (Militaire Transitieraad) hebben vervolgens op 17 augustus 2019 een constitutioneel akkoord ondertekend waarin is vastgelegd dat een soevereine raad de rol van staatshoofd zal vervullen. Die soevereine raad bestaat uit vijf militairen en vijf burgers en de FFC en de TMC benoemen samen het elfde lid. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser niet in zijn stelling gevolgd kan worden dat de veranderingen cosmetisch van aard zijn.
11. De rechtbank stelt vast dat uit de voetnoten van het ambtsbericht volgt dat de informatie in paragraaf 3.4 Terugkeer gebaseerd is op bronnen die dateren van voor de afzetting en arrestatie van president Omar al-Bashir door het Sudanese leger op 11 april 2019, zodat hieruit niet kan blijken wat sindsdien de situatie is bij terugkeer naar Sudan. Gelet hierop, alsmede gelet op de door eiser overgelegde bronnen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nader onderzoek te (laten) doen op het standpunt kunnen stellen dat het lid zijn van de Al Umma-partij en het deelnemen aan demonstraties op zichzelf geen grond meer is om te vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Sudan. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen door de motivering, met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 11 is overwogen, aan te vullen dan wel door een vervangend besluit te nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak. Voorts dient verweerder hierbij in te gaan op eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar het besluit van verweerder van 4 juni 2020, bij verweerder bekend onder nummer Z1-39491692414.
13. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk – uiterlijk binnen twee weken – meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank vervolgens eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.