ECLI:NL:RBDHA:2020:6235
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een vrouw, geboren in 1995, die lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en depressieve stemmingsstoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, waardoor verplichte zorg noodzakelijk is. De mondelinge behandeling vond plaats via een telefonische zitting vanwege de coronamaatregelen, waarbij verschillende betrokkenen zijn gehoord.
De rechtbank heeft de standpunten van de betrokkene en haar advocaat gehoord, die zich verzetten tegen de zorgmachtiging. De betrokkene stelde dat het beter met haar gaat en dat zij geen verplichte zorg nodig heeft. De advocaat voerde aan dat de medische verklaring verouderd was en dat de zaak te lang had geduurd. De behandelaars van de betrokkene gaven echter aan dat er zorgen waren over haar ziektebesef en dat zij zonder verplichte zorg mogelijk uit de behandeling zou stappen.
De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in het verzoek, ondanks de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren om ernstig nadeel af te wenden. De zorgmachtiging werd verleend, met inachtneming van de voorwaarden voor verplichte zorg zoals vastgelegd in de Wvggz. De beschikking geldt tot en met 24 december 2020, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.