ECLI:NL:RBDHA:2020:6223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De staatssecretaris had geoordeeld dat eiseres haar identiteit niet had aangetoond, wat essentieel is voor de beoordeling van haar aanvraag op basis van familieleven volgens artikel 8 van het EVRM. De behandeling van het beroep vond plaats op 24 juni 2020, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en enkele referenten aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiseres geen officiële documenten had overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit. De enkele stelling van eiseres dat zij vanwege haar vlucht uit Eritrea niet in staat was om documenten te overleggen, werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank benadrukte dat er bij minderjarige Eritreeërs geen verwachting is dat zij officiële documenten kunnen overleggen, maar dat er bij eiseres onduidelijkheid bestond over haar leeftijd, wat niet was weggenomen in het beroep.

Eiseres had in beroep een Soedanese arbeidskaart overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit document niet meer bij de beoordeling kon worden betrokken, omdat het niet eerder was ingediend. Ook een aanvraagformulier voor DNA-onderzoek werd niet als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was en dat er geen schending van de hoorplicht was. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/83
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Remerie.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 december 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren aanwezig [naam 2] (referent, de gestelde broer van eiseres), [naam 3] (de gestelde moeder van eiseres) en T. Tzegai, tolk Tigrinya.

Overwegingen

Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Met ingang van 11 augustus 2015 heeft referent, de gestelde broer van eiseres, een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 30 december 2015 heeft hij nareis gevraagd voor zijn moeder en zijn andere zusje. Na DNA-onderzoek zijn deze aanvragen ingewilligd en in oktober 2017 zijn zij in Nederland aangekomen. Op 3 december 2018 heeft referent voor eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Referent stelt dat hij eerder geen aanvraag voor eiseres heeft ingediend omdat zij toen nog getrouwd was. Gesteld wordt dat eiseres op 14-jarige leeftijd is verkracht en daarna is gedwongen met de betreffende man te trouwen. Zij zou nooit met de man hebben samengewoond en inmiddels weer van hem zijn gescheiden.
Bij besluit van 27 mei 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft geen officiële documenten overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit. Zij heeft ook geen onofficiële/indicatieve documenten overgelegd. Verweerder wijst erop dat volgens het Algemeen Ambtsbericht Eritrea 2018 in beginsel alle meerderjarige Eritrese burgers beschikken over identiteitsdocumenten. Er is twijfel over de leeftijd van eiseres omdat daar wisselend over is verklaard. Omdat rechtsgeldige huwelijken in Eritrea pas vanaf 18 jaar gesloten kunnen worden en eiseres heeft verklaard getrouwd te zijn geweest, gaat verweerder ervan uit dat eiseres meerderjarig is. Er wordt daarom geen bewijsnood aangenomen en ook geen nader onderzoek aangeboden. Ten overvloede heeft verweerder overwogen dat ook met betrekking tot de familierechtelijke relatie geen documenten zijn overgelegd en dat ook op dit punt geen sprake is van bewijsnood.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij vanwege haar vlucht uit Eritrea niet in staat is om documenten te overleggen. Zij verblijft als jonge kwetsbare vrouw alleen in Sudan en vreest daar voor uitbuiting en seksueel geweld. Gelet op artikel 8 van het EVRM [1] , het belang van het kind en de eenheid van het gezin had eiseres uitgenodigd moeten worden voor een identificerend gehoor en DNA-onderzoek. Eiseres verwijst naar verweerders Werkinstructie 2019/15 en stelt dat zij in afdoende mate heeft verklaard waarom zij geen documenten heeft. Verder stelt zij dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft ingesteld naar de familieband. Uit alle gehoren blijkt dat eiseres, referent en moeder familie van elkaar zijn en reeds hierom behoort verweerder een zorgvuldig onderzoek in te stellen.
Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht overwogen dat voordat kan worden beoordeeld of er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, de identiteit en familierechtelijke relatie met referent moet worden aangetoond.
5. Uit de jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat verweerder bij deze beoordeling alle verklaringen en bewijselementen, officieel of onofficieel, in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling betrekt en rekening houdt met de persoon van de betrokkenen door hen in de gelegenheid te stellen een op de persoon toegespitste verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten. Volgens de Afdeling is dit in overeenstemming van wat het Hof van Justitie heeft overwogen in het arrest E. [3] Als een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten over kan leggen en ook geen substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van onofficiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, komt verweerder niet toe aan de beoordeling van de gestelde familierelatie.
6. Vast staat dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit. De enkele stelling dat zij vanwege haar vlucht uit Eritrea niet in staat is om documenten te overleggen, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet in staat is om officiële documenten over te leggen. Van minderjarige Eritreeërs kan niet verwacht worden dat zij officiële documenten overleggen, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat er bij eiseres onduidelijkheid bestaat over haar leeftijd. Deze onduidelijkheid is in beroep niet weggenomen. Van bewijsnood is daarom geen sprake. Nu er ook geen onofficiële documenten zijn overgelegd, hoefde verweerder geen nader onderzoek aan te bieden en heeft hij terecht geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Verweerder hoefde de familierechtelijke relatie daarom niet te beoordelen.
7. In beroep heeft eiseres een kopie van een Soedanese arbeidskaart overgelegd, met vertaling. De rechtbank stelt voorop dat er in beroep ex-tunc wordt getoetst, zodat dit document niet meer bij de beoordeling kan worden betrokken. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat ook als het document wel bij de beoordeling kon worden betrokken, dit niet tot een ander oordeel had geleid. Allereerst valt niet in te zien waarom dit document niet eerder is ingebracht, gelet op de afgiftedatum (10 juni 2018). Verder staat er een andere naam op dan die bij de rechtbank bekend is en is onduidelijk op basis van welke gegevens het document is opgemaakt.
8. In beroep is verder een aanvraagformulier voor DNA-onderzoek bij Verilabs overgelegd. Hieruit blijkt echter niet of de aanvraag al daadwerkelijk is ingediend, laat staan op welke termijn de onderzoeksresultaten verwacht kunnen worden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om, zoals ter zitting door eiseres is verzocht, het beroep aan te houden in afwachting van de uitkomst van dit onderzoek.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, zodat er geen sprake is van schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4492.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 13 maart 2019, E. tegen Nederland, ECLI:EU:C:2019:192