ECLI:NL:RBDHA:2020:6205
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omzettingsvergunning zonder spoedeisend belang
Op 8 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omzettingsvergunning. De vergunninghouder had een vergunning verkregen om een zelfstandige woning om te zetten in onzelfstandige woonruimte voor zes bewoners. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden dat de vergunninghouder de vergunning zou gebruiken voordat op hun bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat de vergunninghouder had aangegeven geen gebruik te maken van de vergunning totdat op het bezwaar was beslist. Verzoekers twijfelden echter aan de toezegging van de vergunninghouder en voerden aan dat er nog steeds activiteiten plaatsvonden in de woning, wat hun zorgen over de situatie vergrootte. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de vergunninghouder had toegezegd de vergunning niet te gebruiken en de activiteiten die nog plaatsvonden geen onomkeerbare gevolgen hadden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de toezegging van de vergunninghouder en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom moest worden afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, in verband met de coronamaatregelen, en zou later gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.