ECLI:NL:RBDHA:2020:6131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
09/748006-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in de strafzaak MH17 met betrekking tot verzoeken van de verdediging, het Openbaar Ministerie en het Rechtsbijstandsteam MH17

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de strafzaak MH17, waarin de rechtbank beslissingen heeft genomen over verschillende verzoeken van de verdediging, het Openbaar Ministerie en het Rechtsbijstandsteam MH17. De zaak betreft de verdachte die wordt beschuldigd van betrokkenheid bij het neerschieten van vlucht MH17 op 17 juli 2014, waarbij 298 mensen om het leven kwamen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om nader onderzoek en het horen van getuigen beoordeeld, evenals de vorderingen van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoofdscenario van de aanklacht, dat vlucht MH17 is neergeschoten door een BUK-raket, wordt ondersteund door forensisch onderzoek en andere bewijsstukken. De verdediging heeft echter ook alternatieve scenario's aangedragen en verzocht om aanvullend onderzoek. De rechtbank heeft een aantal verzoeken toegewezen, waaronder het horen van deskundigen en getuigen, en heeft andere verzoeken afgewezen. De rechtbank heeft ook de verdere planning voor de zittingen besproken, waarbij de verdediging de gelegenheid krijgt om aanvullende onderzoekswensen te formuleren. De zaak blijft complex en de rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige en eerlijke procesvoering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
ZITTING HOUDENDE IN HET JUSTITIEEL COMPLEX SCHIPHOL TE BADHOEVEDORP
Op 3 juli 2020
Parketnummer 09/748006-19
[verdachte]

Inhoudsopgave tussenuitspraak

De terechtzitting

Inleiding

Aard van deze strafzaak3
Resultaten van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek4
Verzoeken van de verdediging4
Het standpunt van het Openbaar Ministerie over de verzoeken van de verdediging6
Verzoeken van het Rechtsbijstandsteam MH177
Vorderingen van het Openbaar Ministerie en de reactie van de verdediging daarop7
Beslissing van de rechtbank8
Toetsingskader voor de beoordeling van de verzoeken en vorderingen8
Beoordeling door de rechtbank van de gedane verzoeken en vorderingen10
Beslissing op de onderzoekswensen van de verdediging12
Toewijzingen12
Afwijzingen14
Aanhoudingen20
Beslissing op de vorderingen van het Openbaar Ministerie22
Toewijzingen22
Afwijzingen23
Het proces-verbaal van verhoor van V1124
Beslissing op de verzoeken van het Rechtsbijstandsteam MH1725
De verdere planning25
Onderwerpen voor de komende zittingsperiode augustus tot en met november 202025
Gereserveerde data voor de zitting in 202126

De beslissing 28

RECHTBANK DEN HAAG
ZITTING HOUDENDE IN HET JUSTITIEEL COMPLEX SCHIPHOL TE BADHOEVEDORP
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/748006-19
Datum uitspraak: 3 juli 2020
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft de navolgende tussenuitspraak gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 8, 9, 10, 22, 23, 26 juni en 3 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vorderingen en reacties van het Openbaar Ministerie, de onderzoekswensen en reacties van de raadslieden van de verdachte [verdachte] en van de verzoeken van het Rechtsbijstandsteam MH17 (hierna: rechtsbijstandsteam).

Inleiding

Aard van deze strafzaak
De strafzaak MH17 is een bijzondere strafzaak. Dat komt in de eerste plaats omdat deze strafzaak gaat om een verdenking van betrokkenheid bij een voorval dat een grote groep onschuldige mensen het leven heeft gekost. Daarnaast heeft het plaatsgevonden in een gebied in Oost-Oekraïne waar op dat moment een conflict heerste en waar sprake was van een instabiele geopolitieke situatie. Deze omstandigheden hebben de mogelijkheid van onderzoek naar de oorzaak van het neerstorten bemoeilijkt. Dat ondervond niet alleen de Nederlandse Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna: OvV), die als eerste onderzoek naar de toedracht heeft verricht, maar ook het Openbaar Ministerie heeft beperkingen ervaren bij het uitvoeren van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek.
In de eerste dagen en weken na het neerstorten stond de repatriëring van slachtoffers, persoonlijke bezittingen en wrakstukken op de voorgrond. Niet eerder dan medio 2015 kon gedurende een korte tijd in Oekraïne enige vorm van strafrechtelijk opsporingsonderzoek plaatsvinden.
Resultaten van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek
In het kader van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek is onderzoek verricht naar de vraag of er onregelmatigheden waren bij het vertrek van vlucht MH17 vanaf de Luchthaven Schiphol. Verder is onderzocht of sprake is geweest van een explosie en, zo ja, van een explosie binnen of buiten het vliegtuig en met welk soort of type wapen dat gebeurd zou kunnen zijn.
Het onderzoek heeft een zogenaamd hoofdscenario opgeleverd dat verder is onderzocht. Dat hoofdscenario luidt dat vlucht MH17 vermoedelijk is neergestort nadat een BUK-raket met behulp van een BUK-TELAR op het vliegtuig is afgevuurd. En ook dat de afvuurlocatie vermoedelijk een landbouwveld is geweest bij Pervomaiskyi , enige kilometers ten zuiden van Snizhne , in Oost-Oekraïne.
Het opsporingsonderzoek heeft vervolgens geleid tot de vervolging van vier verdachten. Het Openbaar Ministerie heeft medegedeeld dat nog onderzoek plaatsvindt enerzijds naar hogere bevelslijnen en anderzijds naar de bemanning van de BUK-TELAR. De huidige vier verdachten zouden een rol hebben gespeeld in het conflict in Oost-Oekraïne en betrokken zijn geweest bij de organisatie van de inzet, dan wel het vervoer van de BUK-TELAR op 17 juli 2014.
De tenlastelegging luidt dat alle vier verdachten worden verdacht van betrokkenheid bij moord, dan wel doodslag van 298 personen en het doen verongelukken van een vliegtuig, als gevolg waarvan 298 personen omkwamen.
Op 9 maart 2020 is het onderzoek ter terechtzitting in deze zaak aangevangen en de strafzaak bevindt zich op dit moment in de regiefase. Dat betekent dat wordt besproken of er nog belang is bij nader onderzoek of dat het dossier compleet is. Het Openbaar Ministerie heeft een toelichting gegeven op de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek en de huidige stand van zaken. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het opsporingsonderzoek tegen de vier verdachten die nu terecht staan is afgerond en dat het strafdossier compleet is, zij het dat het Openbaar Ministerie nog wel een beperkt aantal vorderingen heeft gedaan.
Verzoeken van de verdediging
De verdediging acht nader onderzoek van belang en heeft een deel van haar onderzoekswensen geformuleerd, waaronder het horen van een groot aantal getuigen en/of deskundigen. [1] Daarnaast heeft de verdediging verzocht om stukken te verstrekken, nader onderzoek te verrichten, dan wel stukken van overtuiging zelf te mogen (laten) onderzoeken.
Verder heeft de verdediging opgemerkt dat zij nog (steeds) niet in de gelegenheid is (geweest) om het dossier met de verdachte – die op het grondgebied van de Russische Federatie verblijft – te bespreken. Om die reden kan zij geen onderzoekswensen opgeven die te maken hebben met de ten laste gelegde deelneming van de verdachte en met de zogenaamde combattantenimmuniteit. En dat geldt ook voor dat deel van het dossier waarvoor tot nu toe de tijd heeft ontbroken om daarover onderzoekswensen te formuleren. Dat ziet dan vooral – zo begrijpt de rechtbank – op het deel dat als zaakdossier in het procesdossier is opgenomen. De verdediging heeft voorgesteld om zowel voor het formuleren van onderzoekswensen naar aanleiding van de verdere bestudering van het procesdossier als naar aanleiding van het kunnen hebben van overleg met hun cliënt telkens een periode van acht weken te mogen gebruiken. Bij het onderdeel ‘verdere planning’ zal de rechtbank op dit onderwerp terugkomen.
In de inleiding van haar pleitaantekeningen heeft de verdediging uiteengezet welk onderzoek in haar visie nog zou moeten plaatsvinden. Zij heeft er op gewezen dat in het onderzoek dat door het Openbaar Ministerie is verricht veel obstakels zijn geweest, die onmiskenbaar van invloed zijn geweest op het resultaat van het verrichte onderzoek. Daarbij wijst de verdediging op de vier maanden durende onbeheerde toestand waarin de crashsite is achtergebleven, waardoor niet kan worden uitgesloten dat bewijs verloren is gegaan, is gemanipuleerd of zelfs is toegevoegd. Daarnaast wijst zij op de aanvankelijke onmogelijkheid ander onderzoek te verrichten; dat slechts 30% van het verongelukte passagiersvliegtuig is geborgen door middel van het verzamelen van wrakstukken, die niet op een forensisch verantwoorde manier konden worden geborgen; dat het Openbaar Ministerie niet zelf opdracht heeft kunnen geven tot het afluisteren van telefoongesprekken en afhankelijk is van de SBU (de rechtbank begrijpt: de Oekraïense veiligheidsdienst); dat het Openbaar Ministerie er niet in is geslaagd kort na de ramp zogenaamde netwerkmetingen uit te voeren; dat het ingewikkeld was getuigen te vinden en tijdig te horen; dat niet kort na de ramp grondmonsters konden worden genomen; er geen reconstructie heeft kunnen plaatsvinden van het precieze verloop van het identificatie- en afvuurproces; dat het motief voor het vuren niet is gevonden en dat arenatesten om schadebeelden te verklaren zelden voorkomen. Daar komt dan nog bij, aldus de verdediging, dat er in Nederland geen ervaring is met strafzaken waarin grond- of luchtraketten zijn ingezet; met het dynamisch simuleren van een ontploffing van een BUK of luchtraket op tien kilometer hoogte; met het beoordelen van een schadebeeld dat dergelijke raketten genereren op tien kilometer hoogte bij een passagiersvliegtuig en dat er geen getuigen zijn gehoord die hebben gezien wat zich op tien kilometer hoogte precies heeft afgespeeld. Gelet op die beperkende omstandigheden mag volgens de verdediging gerust de vraag worden gesteld of een dergelijk onderzoek een dossier kan opleveren dat voldoende betrouwbaar zal zijn om op basis daarvan verantwoorde uitspraken te gaan doen. [2]
Bij de verdediging is de indruk ontstaan dat wat het Openbaar Ministerie betreft koste wat het kost het BUK-scenario overeind moet worden gehouden. [3] Verder merkt de verdediging op dat de voornaamste pijlers van de gehele bewijsconstructie van het Openbaar Ministerie voor een heel groot deel rusten op deskundigenrapporten. Deze rapporten zijn opgesteld door een beperkt aantal deskundigen die bovendien gaandeweg behept zijn geraakt met informatie waarvan het de vraag is of die informatie de deskundigen in een latere fase niet in de weg heeft gezeten voor een objectieve beoordeling van de feiten. Een andere rode draad is volgens de verdediging dat als bepaalde bevindingen naar boven kwamen die niet pasten bij het BUK-scenario deze bevindingen ter validatie aan bijvoorbeeld het NFI werden voorgelegd. Maar die aldus beoordeelde bevindingen werden – vervolgens – niet weer voorgelegd aan de eerste bron, zodat geen wederhoor heeft plaatsgevonden.
Ook heeft de verdediging gewezen op het feit dat resultaten uit het nog lopende onderzoek van belang zijn of zelfs essentieel zijn voor de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde deelnemingsvormen. Daarnaast speelt de omstandigheid dat het Joint Investigation Team (hierna: JIT) de media heeft opgezocht om meermalen verslag te doen van tussentijdse bevindingen, waarbij het JIT er geen geheim van maakte welk hoofdscenario het JIT al kort na de ramp voor ogen stond, aldus de verdediging. Daar komt bij dat het dossier een ontoegankelijke structuur kent. Verder heeft het Openbaar Ministerie geleund op Oekraïne als het gaat om het veiligstellen van referentiemateriaal, telecomgegevens, tapgesprekken, videobestanden, grondmonsters, radarbeelden en militaire vluchtgegevens en de selectie van getuigen.
Voorts is het de verdediging opgevallen dat van in april 2015 veiliggestelde materialen, te weten drie scherven en een buis, niet in het dossier is beschreven hoe lang die materialen al op de crash-site lagen en hoe zij daar zijn terechtgekomen. De verdediging werpt de vraag op welk onderzoek vervolgens ter plekke in Oekraïne is verricht om uit te sluiten dat deze materialen bijvoorbeeld afkomstig zijn van een door Oekraïne vóór 17 april 2015 gelanceerde BUK-raket en/of dat er sprake is van
planted evidence. [4] De verdediging wijst er op dat het op grond van de inhoud van de JIT-overeenkomst aannemelijk is dat Oekraïne ontegenzeggelijk invloed heeft kunnen uitoefenen op het door het JIT verrichte onderzoek.
De onderzoekswensen van de verdediging zijn verder gemotiveerd opgenomen in de verschillende onderdelen van haar pleitnota en hebben onder meer betrekking op het warplane scenario, te weten ter onderbouwing van een mogelijk te voeren verweer dat het warplane scenario niet is uit te sluiten, althans onvoldoende is onderzocht c.q. te gemakkelijk is afgewezen. [5] Verder wenst de verdediging eerst vast te stellen wat de precieze werking is van een BUK-raket in het scenario dat een raket wordt afgevuurd op een niet te missen doel en wat het meest waarschijnlijke schadepatroon is dat ontstaat als een passagiersvliegtuig daadwerkelijk wordt geraakt door een BUK-raket (impactdetonatie) en wat dan het meest aannemelijke impactpunt is en, ten slotte, of het nog wel aannemelijk is dat het een BUK-raket is die MH17 heeft kunnen treffen. [6] Andere onderzoekswensen zien onder meer op satellietbeelden, de Cockpit Voice Recorder (CVR), de afvuurlocatie, de situatie in het luchtruim op en rond 17 juli 2014, de berging van slachtoffers en van wrakstukken en op telecomgegevens.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie over de verzoeken van de verdediging
Volgens het Openbaar Ministerie kunnen de audio opnamen van het Air Traffic Centre (hierna: ATC), van het telefoonverkeer tussen de Oekraïense luchtverkeersleiding (ATC Dnipropetrovsk) en de Russische luchtverkeersleiding (ATC Rostov) en van de radiocommunicatie tussen de Oekraïense luchtverkeersleiding (ATC Dnipropetrovsk) en het burgerluchtverkeer (pleitnota 4b, randnummer 16, overige verzoeken nummer 2) in het dossier worden gevoegd.
Verder kunnen de verzoeken genoemd in de pleitnota deel 5, randnummer 23, betreffende onderzoek naar afvuurlocaties worden toegewezen, in die zin dat de zaak daartoe wordt verwezen naar de rechter-commissaris, die hiertoe een deskundige (nr. 21), van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (hierna: NLR), van de Belgische Royal Military Academy (hierna: RMA) (nrs. 22 en 23) en een (nog aan te wijzen en te benoemen) deskundige van [bedrijf] antwoord laat geven op schriftelijke vragen van de verdediging en het Openbaar Ministerie.
Over het veiligstellen van een motormantel en drie scherven in het rampgebied kunnen na verwijzing naar de rechter-commissaris de verbalisanten met de nummers Primo 17-496, 17-495, 17-511 en 17-512 (nrs. 61 tot en met 64) worden ondervraagd.
Over afgeluisterde telefoongesprekken en de stemherkenning van de verdachte (pleitnota deel 8, randnummers 24, 35 en 36) kan verbalisant Primo 17-170 (nr. 70) worden gehoord.
Verder verzet het Openbaar Ministerie zich niet tegen het horen van getuige S09 (pleitnota deel 2, randnummer 14, nr. 36), radardeskundige D21 (pleitnota deel 2, randnummer 52, nr. 104), deskundige [naam 1] (pleitnota deel 3, randnummer 59, nr. 19) en het horen van [naam 2] (nr. 14) over de mogelijkheden en de werking van een BUK-systeem (pleitnota deel 5, randnummer 23).
De overige verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek dienen volgens het Openbaar Ministerie te worden afgewezen.
Ten slotte heeft het Openbaar Ministerie medegedeeld een volledige inventarisatie te maken van de inzageverzoeken die de verdediging heeft gedaan, met uitzondering van het door de verdediging gevraagde rapport van [bedrijf] en van de radardata van de radars [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] (nr. 30). Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven niet over deze gegevens te beschikken. Zodra die inventarisatie gereed is, zal het Openbaar Ministerie beslissingen daarop (binnen veertien dagen) bekend maken.
Verzoeken van het Rechtsbijstandsteam MH17
Het rechtsbijstandsteam heeft verzocht om stukken uit de tweede aanvulling van het dossier te mogen ontvangen, met inachtneming van de kaders die de rechtbank eerder heeft gehanteerd. Verder heeft het rechtsbijstandsteam verzocht indexen van het dossier te mogen ontvangen, alsmede stukken betreffende de overdracht van de vervolging (dit betreft Primo-13940). Ten slotte heeft het rechtsbijstandsteam verzocht om kennis te mogen nemen van de verhoren van getuigen bij de rechter-commissaris.
Het Openbaar Ministerie heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van dit verzoek, behoudens voor zover het verzoek betrekking heeft op de verhoren van getuigen bij de rechter-commissaris.
Vorderingen van het Openbaar Ministerie en de reactie van de verdediging daarop
Op 10 maart 2020 heeft het Openbaar Ministerie de volgende vorderingen [7] gedaan:
  • opdracht aan een deskundige tot onderzoek naar mogelijke aanwijzingen voor beeldmanipulatie van de twee in het dossier opgenomen versies van dezelfde video van de TELAR in Snizhne (Primo-02378, p. 127, 7.4.4.1), mede in het licht van de stellingen van de Russische Federatie (Primo-14207, randnummers 54-64);
  • opdracht aan een deskundige tot onderzoek naar de stelling dat de door de Russische Federatie genoemde versie van dezelfde video al op 16 juli 2014 moet zijn geüpload en dus daarvóór moet zijn opgenomen (Primo-14207, randnummers 38-43);
  • het op een door de rechter-commissaris te bepalen veilige wijze horen van de getuigen M58, S07, S17, S21, S27 en S32;
  • het door de rechter-commissaris doen samenstellen van een compilatie van het verhoor door de rechter-commissaris van getuige M58;
  • het verplaatsen van het onderzoek ter terechtzitting naar [plaats 6] voor een schouw van de reconstructie van het vliegtuig (MH17).
Op 10 juni 2020 heeft het Openbaar Ministerie hieraan toegevoegd de vordering tot het horen van getuige X48 door de rechter-commissaris.
De verdediging heeft zich aangesloten bij de vordering van het Openbaar Ministerie om getuige M58 te horen, maar heeft verzocht de vordering tot het samenstellen van een compilatie van het verhoor door de rechter-commissaris aan te houden, althans (voorlopig) af te wijzen. Verder heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter zake van het horen van de getuigen S07, S17, S21, S27, S32 en X48. De verdediging verzet zich niet tegen het onderzoek door een deskundige van het beeldmateriaal. Tot slot heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een schouw, doch heeft zij verzocht bij toewijzing daarvan (eerst) met een eigen deskundige de reconstructie te mogen bekijken.

Beslissing van de rechtbank

Toetsingskader voor de beoordeling van de verzoeken en vorderingen
Hierna zal de rechtbank ingaan op de wijze waarop zij de verzoeken en vorderingen heeft getoetst, tot welke beslissingen de rechtbank is gekomen ten aanzien van die verzoeken van de verdediging, alsmede ten aanzien van de vorderingen van het Openbaar Ministerie en de verzoeken van het rechtsbijstandsteam.
Bij de beoordeling van verzoeken van de verdediging hanteert de rechtbank [8] , nu het onderzoek ter terechtzitting op 9 maart 2020 is aangevangen, het criterium van de noodzakelijkheid. Daarbij moet worden opgemerkt dat de verdediging vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting op 9 maart 2020 niet in staat is geweest haar onderzoekswensen op te geven. Dat had te maken met het feit dat het de verdediging simpelweg heeft ontbroken aan voldoende tijd om het dossier volledig te bestuderen. Zoals de rechtbank reeds ten tijde van het eerdere zittingsblok in maart heeft aangegeven zal zij op dit moment de onderzoekswensen weliswaar toetsen aan de noodzakelijkheid ervan, maar zodanig dat de uitkomst daarvan niet wezenlijk zal verschillen van wat met toepassing van het zogenaamde verdedigingsbelang zou worden bereikt.
Dat betekent dat afwijzing van verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen alleen kan als de verdachte door de afwijzing van die verzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat is alleen het geval indien de punten waarover een getuige kan verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing dan wel redelijkerwijs moet worden uitgesloten dat die getuige iets over wel van belang zijnde punten zou kunnen verklaren.
Dit impliceert enerzijds een terughoudend gebruik van de bevoegdheid verzoeken af te wijzen, maar veronderstelt anderzijds dat de verdediging het verzoek naar behoren motiveert. Als het verzoek niet, dan wel summier is onderbouwd, dan is de rechter buiten staat het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor het doen horen van de zogenoemde getuigen à décharge wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde, of het doen horen van getuigen à charge die in het vooronderzoek zijn gehoord, teneinde deze personen of hun afgelegde verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te toetsen.
Omtrent de gevallen en de mate waarin een afwijzing nader dient te worden gemotiveerd zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen algemene regels te geven, ook niet omtrent de vraag of onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld onvoorziene ontwikkelingen, eisen van een eerlijke procesvoering zich verzetten tegen een afwijzing. Wel zijn daarbij de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren van belang alsmede de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen.
Met betrekking tot het recht op een eerlijk proces ligt in de recente rechtspraak van het Europese Hof tot Bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) ter zake van het ondervragingsrecht de nadruk op de toetsing van de
“overall fairness of the trial”, mede aan de hand van een aantal door het EHRM geformuleerde, met elkaar samenhangende subvragen (zoals genoemd in de uitspraak in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland, §107 [9] ). Daarbij is beslissend of het strafproces als geheel beschouwd eerlijk is verlopen. Die uiteindelijke balans kan eerst achteraf worden opgemaakt.
Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
De verdachte kan belang hebben om hetgeen zich in belastende zin tegen hem in het dossier bevindt aan nader onderzoek te onderwerpen door getuigen te horen of deskundigen te bevragen, maar ook om getuigen en deskundigen te (laten) horen die in ontlastende zin kunnen verklaren. Verder kan de verdachte het als zijn belang zien dat een alternatieve lezing van de gebeurtenissen wordt onderzocht, een lezing die niet in strijd is met de bewijsmiddelen in het dossier, maar wel is gebaseerd op andere feiten en die niet leiden tot een strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte. Indien zo’n situatie aan de orde is, dan ligt het op de weg van de verdachte en zijn verdediging om daarvoor gronden en feiten aan te voeren.
De verdachte heeft het recht om te zwijgen, hij is niet verplicht vragen te beantwoorden. Een inhoudelijke verklaring van de verdachte over hetgeen hem wordt verweten is dan ook geen absolute voorwaarde. Wel kan het voor de rechtbank die moet beslissen over de onderzoekswensen door het afleggen van een dergelijke verklaring duidelijk worden dat, en waarom het horen van een getuige of een andere onderzoekshandeling redelijkerwijs van belang is voor een (of meer) beslissingen in de zin van de artikelen 348 en 350 Sv.
De vorderingen van het Openbaar Ministerie toetst de rechtbank aan de noodzakelijkheid ervan, zij het dat de rechtbank daarin bij tijdig gedane vorderingen ook meeweegt of het Openbaar Ministerie een vervolgingsbelang heeft bij het horen van de betreffende getuige. Alle door het Openbaar Ministerie ingediende vorderingen zijn tijdig ingediend.
Beoordeling door de rechtbank van de gedane verzoeken en vorderingen
Het opsporingsonderzoek in deze strafzaak heeft zich gericht op de vermoedelijke oorzaak van het neerstorten van vlucht MH17 en de personen die hiervoor vermoedelijk strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Zoals het Openbaar Ministerie heeft uiteengezet heeft het opsporingsonderzoek geleid tot een hoofdscenario, te weten dat vlucht MH17 is neergeschoten met een BUK-raket, die is afgevuurd vanaf een plaats nabij Pervomaiskyi .
Dat hoofdscenario is gebaseerd op bevindingen uit forensisch onderzoek waarbij onderzoek is uitgevoerd aan metaaldelen en andere voorwerpen die zijn aangetroffen in de lichamen van slachtoffers, wrakdelen van het vliegtuig en andere voorwerpen, waaronder persoonlijke bezittingen van slachtoffers. Volgens het Openbaar Ministerie wordt dit scenario niet alleen ondersteund door een deskundige analyse van het schadebeeld, waarin wordt geconcludeerd dat het op de wrakstukken waargenomen schadebeeld overeenkomt met schade die een links naast de cockpit gedetoneerde BUK-raket veroorzaakt, maar ook door andere bevindingen uit het opsporingsonderzoek, zoals foto’s, video’s en tapverslagen.
Daarnaast heeft het opsporingsonderzoek zich gericht op andere mogelijke oorzaken voor het neerstorten, zoals een explosie van binnenuit of een zogenaamd air-to-air scenario, te weten een aanval van vlucht MH17 door een gevechtsvliegtuig, dan wel het gebruik van een andere grond-luchtraket dan een BUK-raket, dan wel een BUK-raket afgevuurd door de Oekraïense troepen.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten ontkent. Maar die ontkenning, zo stelt de rechtbank vast, heeft de verdachte nog niet geconcretiseerd. Hij had wel de gelegenheid zich concreet over de verdenking uit te laten bij een verhoor dat heeft plaatsgevonden op 14 februari 2020 in de Russische Federatie na een daartoe strekkend rechtshulpverzoek van het Openbaar Ministerie, waarin de verdenking was uiteengezet en concrete vragen waren opgenomen over de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft tijdens dat verhoor alleen verklaard dat hij uitsluitend in aanwezigheid van zijn Nederlandse advocaten ten behoeve van een Nederlandse rechter een verklaring wil afleggen.
Het door de verdediging gevraagde onderzoek richt zich onder meer op de vraag of andere alternatieven dan het afvuren van een BUK-raket op goede gronden zijn uitgesloten. Indien immers aannemelijk kan worden dat een dergelijk scenario wel mogelijk was, dan kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het hoofdscenario het enig mogelijke scenario is, aldus de verdediging.
De rechtbank moet beoordelen of de toewijzing van de verzoeken redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige vraag vervat in de artikelen 348 en 350 Sv, dan wel of de verzochte getuigen kunnen verklaren over de door de verdediging verzochte punten.
Uit de tenlastegelegde feiten kunnen in ieder geval de volgende vragen worden afgeleid:
  • Is op 17 juli 2014 in Oekraïne een vliegtuig, te weten vlucht MH17, verongelukt?
  • Zijn als gevolg van het verongelukken alle 298 inzittenden om het leven gekomen?
  • Is het verongelukken van vlucht MH17 het gevolg van het afvuren van een BUK-raket met een BUK-TELAR?
  • Is die BUK-raket afgevuurd nabij Pervomaiskyi ?
  • Is van het afvuren van een BUK-raket en het doen verongelukken van een vliegtuig levensgevaar te duchten voor de inzittenden van dat vliegtuig?
  • Heeft de verdachte in de periode van 8 juni 2014 tot en met 17 juli 2014 tezamen en in vereniging met (een of meer) anderen een rol gespeeld bij het aanvragen, vervoeren, begeleiden, bewaken, verbergen, sturen naar de afvuurlocatie en afvuren van een BUK-raket?
  • Heeft de verdachte dat gedaan als functioneel medepleger, medepleger, medepleger van uitlokking of medepleger van medeplichtigheid?
Bij de beoordeling van de verzoeken van de verdediging kan niet worden vooruitgelopen op de uitkomsten van de uitvoering van de onderzoekswensen. Maar de rechtbank is, zoals hiervoor is uiteengezet, wel gehouden om rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. En één van die omstandigheden is in deze zaak dat na een omvangrijk onderzoek het hoofdscenario, te weten dat vlucht MH17 is neergeschoten door het afvuren van een BUK-raket vanuit Pervomaiskyi , in het dossier in elk geval in de visie van het Openbaar Ministerie wordt ondersteund door meerdere onderzoeksresultaten. Het Openbaar Ministerie heeft daarnaast onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van andere oorzaken voor het neerstorten van vlucht MH17. Het Openbaar Ministerie heeft deze scenario’s verworpen op basis van zelfstandige onderzoeksresultaten die losstaan van de onderzoeksresultaten die het hoofdscenario zouden onderbouwen.
De rechtbank overweegt evenwel dat de onaannemelijkheid van het ene scenario niet los kan worden gezien van de aannemelijkheid van het andere. Het zijn immers elkaar uitsluitende scenario’s. Indien de MH17 is neergehaald door een gevechtsvliegtuig, dan is het niet neergehaald door een BUK-raket en omgekeerd. Een dergelijke redenering geldt eveneens voor de afvuurlocatie.
Indien de verdediging zich op het standpunt zou (willen) stellen dat een andere lezing van de gebeurtenissen dan het hoofdscenario niet kan worden uitgesloten als oorzaak van het neerstorten van vlucht MH17, dan is het nog maar de vraag of de verdediging hierbij enig belang heeft, indien niet tevens de pijlers die ten grondslag liggen aan het hoofdscenario gemotiveerd worden betwist. De rechtbank overweegt dat reeds om deze reden eerst een zinvolle beoordeling van een eventueel verdedigingsbelang kan worden gemaakt van onderzoekswensen die zien op de mogelijkheid van alternatieve scenario’s, indien alle onderzoekswensen – en met name de onderzoekswensen die zien op het hoofdscenario – bekend zijn.
Daar komt het volgende bij. De onderzoekswensen van de verdediging richten zich er vooral op om te onderzoeken of een alternatieve lezing van de gebeurtenissen aannemelijk kan worden. Zoals hiervoor opgemerkt heeft de verdachte zich nog niet concreet uitgelaten over de verdenking. Dat betekent dat de rechtbank nu nog niet kan bepalen welk concreet verdedigingsbelang de verdachte kan hebben bij de inwilliging van de opgeworpen onderzoekswensen die zien op die alternatieve lezing, nu niet duidelijk is welke onderdelen van de verdenking hij betwist, of welk alternatief scenario de verdachte voorstaat. Ook om deze reden is de rechtbank nu niet in staat om een aanzienlijk deel van de verzoeken op hun belang te beoordelen. De rechtbank zal de beslissing op de betreffende verzoeken daarom aanhouden totdat de verdediging - binnen een daarvoor te stellen tijdsspanne - de overige onderzoekswensen heeft geformuleerd en duidelijk is of en, zo ja, welke delen van de tenlastelegging de verdachte betwist, of welk standpunt hij daarover wil innemen.
Voor zover de onderzoekswensen een directe relatie hebben met het aan de tenlastelegging ten grondslag liggende hoofdscenario ziet de rechtbank wel al op dit moment een verdedigingsbelang en verzoeken die daarmee verband houden zal zij dan ook toewijzen. Om die reden zal de rechtbank verzoeken van de verdediging toewijzen die daarop betrekking hebben.
Beslissing op de onderzoekswensen van de verdediging
Toewijzingen
Onderdeel 3, randnummers 40, 41 en 45
De verdediging heeft verzocht een aantal getuigen/deskundigen te horen die kunnen verklaren over de mogelijkheid dat een BUK raket niet naast, maar in het vliegtuig zou detoneren indien gericht op een burgervliegtuig wordt geschoten, dan wel die zouden kunnen verklaren over de onwaarschijnlijkheid dat sprake is van het vergisscenario, waarbij per ongeluk is geschoten op een passagiersvliegtuig. Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat het verzoek tot het horen van deze getuigen moet worden afgewezen, nu uit meerdere onderzoeken aan het schadebeeld zou zijn gebleken dat sprake is geweest van een detonatie naast het vliegtuig.
De rechtbank overweegt dat deze onderzoekswensen zien op het in de tenlastelegging opgenomen uitgangspunt van het Openbaar Ministerie dat de MH17 is neergeschoten door een BUK raket. Indien zou blijken dat het niet mogelijk is dat een BUK raket die wordt afgevuurd op een burgervliegtuig naast het vliegtuig detoneert in plaats van in het vliegtuig raakt dit de bevindingen in de rapporten die ten grondslag liggen aan het in de tenlastelegging vervatte hoofdscenario, waarin is geconcludeerd dat het vliegtuig is neergehaald door een naast het vliegtuig gedetoneerde BUK-raket. De verdediging heeft er dan ook belang bij om een aantal deskundigen hieromtrent te kunnen bevragen.
Ook de vraag of sprake moet zijn geweest van opzet op het neerhalen van een burgervliegtuig in plaats van de mogelijkheid van een vergissing met een militair vliegtuig is van belang voor de beantwoording van de vragen die zijn neergelegd in de artikelen 348 en 350 Sv.
De rechtbank zal het verzoek tot het horen van [naam 2] (nr. 14), G8091 (nr. 50) en een terzake deskundige van [bedrijf] (bijvoorbeeld [naam 3] , nr. 17) toewijzen, teneinde hen te kunnen bevragen over de mogelijkheid dat een BUK raket (9M38(M1)) die wordt afgevuurd op een passagiersvliegtuig als de MH17 detoneert naast het vliegtuig (gebruik maakt van de nabijheidsontsteker in plaats van de impactontsteker, hierna: ‘impactdetonatie’) en over de vraag in hoeverre het mogelijk is dat onder de relevante omstandigheden een burgervliegtuig kan worden aangezien voor een gevechtsvliegtuig (aannemelijkheid van het ‘vergisscenario’). De rechtbank overweegt dat deze deskundigen tevens kunnen worden bevraagd over de aannemelijkheid van een scenario dat de MH17 zou zijn geraakt door een BUK-raket die zou zijn bedoeld voor een in de buurt vliegend gevechtsvliegtuig, met het oog op de technische werking van een BUK-raket, afgevuurd door een BUK-TELAR (het ‘menselijk schildscenario’). Hoewel de verdediging niet heeft gemotiveerd op welke wijze zij belang heeft bij het komen vaststaan van een dergelijk scenario, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het van belang kan zijn voor de beantwoording van de aan de rechtbank voorliggende vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Onderdeel 3, randnummers 87 en 92 en onderdeel 9, randnummer 3
De verdediging heeft belang bij het kunnen beproeven van het door het Openbaar Ministerie in de tenlastelegging tot uitgangspunt gekozen scenario dat de MH17 is neergehaald met een BUK (9M38(M1)) raket. Volgens een aantal van door de verdediging genoemde personen zou het schadebeeld van de MH17 sporen vertonen van een of meerdere andere wapens. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie gelasten de verdediging in de gelegenheid te stellen met een door hen uitgekozen en door hen kundig bevonden persoon de reconstructie van MH17 in [plaats 6] te bezoeken. Deze deskundige kan vervolgens rapporteren over zijn bevindingen. Desgewenst kan deze rapportage daarna door de verdediging, door tussenkomst van de rechter-commissaris, worden voorgelegd aan een of meerdere van de deskundigen van de RMA [naam 4] (nr. 22), [naam 5] (nr. 23), [naam 6] (nr. 24) en aan de deskundige van het NLR [naam 7] (nr. 21), die daar dan schriftelijk op zullen reageren. Daarna zal de rechter-commissaris de bedoelde deskundigen oproepen en hen nader horen, zodat zij op elkaars bevindingen kunnen reageren en de verdediging en het Openbaar Ministerie hun nadere vragen kunnen stellen over hun bevindingen en rapportages. Het resultaat van dit onderzoek zal mede bepalend zijn voor de vraag of en wanneer een schouw van de reconstructie van de wrakstukken van de MH17 noodzakelijk is.
Onderdeel 4a; randnummer 28
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [naam 8] , National Intelligence Manager for Europe and Eurasia en National Intelligence Crisis Manager for Ukraine (nr. 25) over het memorandum waarin hij heeft gerelateerd dat op satellietbeelden van de Verenigde Staten een lancering van een BUK-raket te zien zou zijn en over eventuele voorwaarden waaronder dergelijke satellietbeelden zouden kunnen worden verkregen overweegt de rechtbank als volgt.
Het belang bij het kunnen inzien en eventueel voegen van de satellietbeelden in het dossier is evident. De rechtbank constateert dat sinds het najaar van 2016 door het Openbaar Ministerie geen pogingen meer zijn ondernomen om te onderzoeken of de satellietbeelden inmiddels zouden kunnen worden vrijgegeven ten behoeve van deze strafzaak. Zowel het tijdsverloop als de daadwerkelijke aanvang van de strafzaak rechtvaardigen een herhaald verzoek met die strekking aan de betreffende autoriteiten. De rechtbank zal de zaak naar de rechter-commissaris verwijzen teneinde te onderzoeken of en, zo ja, onder welke voorwaarden de satellietbeelden beschikbaar kunnen worden gesteld. In afwachting hiervan zal de rechtbank de beslissing van de verdediging tot het horen van [naam 8] aanhouden.
Onderdeel 5, randnummer 23
In verband met het onderzoek naar de eventuele afvuurlocatie zal de rechtbank het verzoek toewijzen om een terzake deskundige van [bedrijf] te benoemen (bijvoorbeeld [naam 3] , nr.17) teneinde te reageren op de rapporten van het NLR en de RMA, voor zover betrekking hebbend op de berekening van de afvuurlocatie. Tevens dienen de Engelse versies of de Engelse vertalingen van de eerder door [bedrijf] opgestelde rapporten over de MH17 aan het dossier te worden toegevoegd. [10] Uit de rapporten van het NLR en de RMA blijkt dat zij over deze rapporten beschikken. De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie op de rapporten bij het NLR en/of de RMA op te vragen. Mocht dit geen resultaat opleveren dan draagt de rechtbank de rechter-commissaris op de relevante rapporten op te vragen bij [bedrijf] . Daarna zal de rechter-commissaris de deskundige van [bedrijf] en de deskundigen van het NLR ( [naam 7] , nr. 21) en de RMA ( [naam 4] , nr. 22 en/of [naam 5] , nr. 23 en/of [naam 6] , nr. 24) oproepen en hen in elkaars bijzijn horen, zodat zij op elkaars bevindingen kunnen reageren en de verdediging en het Openbaar Ministerie hun nadere vragen kunnen stellen over hun bevindingen en rapportages op deze punten.
Onderdeel 5, randnummer 14
De rechtbank zal tevens toewijzen het verzoek tot het horen van [naam 2] , voormalig BUK commandant (nr. 14) die als deskundige kan verklaren over het maximale bereik van een 9M38(M1) BUK raket. Dit is van belang in het kader van het onderzoek naar de afvuurlocatie.
Onderdeel 7, randnummer 27
De rechtbank zal het verzoek tot het horen van de verbalisanten die worden genoemd in proces-verbaal Primo-05356, proces-verbaal van bevindingen houdende het bijzonder beslag van een drietal scherven en een buis, (Primo 17-496, Primo 17-495, Primo 17-511 en Primo 17-512) toewijzen, teneinde hen te kunnen bevragen over hun bevindingen die samenhangen met het veiligstellen van de beweerdelijke raketonderdelen.
Onderdeel 9, randnummer 4
De verdediging heeft zich aangesloten bij de vordering van het Openbaar Ministerie om getuige M58 te horen. Dit betreft een getuige die heeft verklaard in de omgeving aanwezig te zijn geweest toen een raket werd gelanceerd in de richting van een vliegtuig. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
Afwijzingen
Onderdeel 2, randnummer 53
Op het (herhaalde) verzoek van de verdediging aan het Openbaar Ministerie om een afschrift te verschaffen uit het onderzoeksdossier van de radardata van de radars in [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] (de rechtbank begrijpt: [plaats 5] ) heeft het Openbaar Ministerie ter terechtzitting aangegeven dat het daarover niet beschikt, zodat aan dat verzoek geen gevolg gegeven kan worden. Omdat de verdediging de rechtbank heeft verzocht om bij negatieve reactie van het Openbaar Ministerie op dit verzoek het verzoek als herhaald en aan de rechtbank gericht te beschouwen, zal de rechtbank hierover een beslissing nemen. Die beslissing luidt dat het verzoek van de verdediging tot het geven van een opdracht aan het Openbaar Ministerie tot het verschaffen van die informatie wordt afgewezen. Daar waar het Openbaar Ministerie een en andermaal gemotiveerd heeft aangegeven niet te beschikken over bepaalde informatie valt het naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat een opdracht van de rechtbank om die informatie te verschaffen tot een andere uitkomst zal leiden. Het verzoek wordt daarom als zinloos afgewezen. Dat geldt eveneens voor het subsidiaire verzoek om het Openbaar Ministerie proces-verbaal op te laten stellen over wat er over de gevraagde informatie bekend is nu deze niet bestaat. Het Openbaar Ministerie heeft ter terechtzitting uitgebreid uiteengezet welke pogingen zijn gedaan om die informatie te bemachtigen. Het daarvan opstellen van een proces-verbaal zou slechts een herhaling van zetten zijn en daarom naar het oordeel van de rechtbank eveneens zinloos.
Onderdeel 2, randnummer 74
Het horen van de opsporingsambtenaar die het onderzoek naar de dood van [getuige 1] leidde staat, nog los van het zuivere speculatieve karakter van de reden van dit verzoek, zo ver verwijderd van het daarmee door de verdediging aangevoerde doel om een mogelijk scenario te kunnen ondersteunen dan wel te ontkrachten, dat naar het oordeel van de rechtbank niet valt in te zien dat het horen van deze getuige met deze motivering in redelijkheid van belang zou kunnen zijn voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Onderdeel 4a, randnummer 31
De beschrijving in Primo-12236 door de landelijk officier van justitie van het antwoord op de vraag of de NAVO nadere informatie verzameld door AWACS vliegtuigen kan aanleveren, laat taalkundig de ruimte dat de NAVO wèl beschikt over relevante gegevens die door AWACS vliegtuigen zijn verzameld. Maar deze verslaglegging door de landelijk officier van justitie, gelezen in combinatie met het gegeven antwoord op dezelfde vraag van de OvV aan de NAVO (de data van AWACS vliegtuigen hebben geen relevante data opgeleverd voor het onderzoek naar de crash van vlucht MH17), leidt tot de conclusie dat dergelijke data niet beschikbaar zijn. Redelijkerwijs moet daarom worden uitgesloten dat een nieuw verzoek tot een andere conclusie zal leiden, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Onderdeel 4b, CVR & ATC-tapes
In het dossier is een audiobestand opgenomen van de laatste twee minuten van een in totaal dertig minuten durend audiobestand afkomstig van de CVR van vlucht MH17. De verdediging heeft verzocht om in aanwezigheid van een eigen deskundige het originele en gehele audiobestand van dertig minuten te mogen beluisteren. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat, hoewel het gevraagde onderzoek niet nodig of nuttig genoemd kan worden, de verdediging in de gelegenheid zal worden gesteld om de volledige kopie van het audiobestand van de CVR, desgewenst in aanwezigheid van een eigen deskundige, te beluisteren. De rechtbank is van oordeel dat daarmee in voldoende mate aan de onderzoekswens van de verdediging is voldaan, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Voorts heeft de verdediging verzocht om een ‘verificatieonderzoek’ van de CVR. De verdediging wenst de CVR door een nader aan te wijzen deskundige in meer technische zin te laten onderzoeken, teneinde vast te stellen of de CVR ‘geheel intact en onbewerkt’ door de OvV is ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat de verdediging in het licht van hetgeen de OvV omtrent het onderzoek aan de CVR heeft vastgesteld - te weten: dat de interne geheugenmodule van de CVR intact was en er geen bewijzen of aanwijzingen zijn aangetroffen dat de CVR zou zijn gemanipuleerd - onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom dergelijk verificatieonderzoek zou moeten plaatsvinden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzochte verificatieonderzoek in redelijkheid niet van belang is voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging tot het voegen van de audio opnamen van het Air Traffic Control Centre, de ‘ATC-tapes’ heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat de betreffende audiobestanden zullen worden toegevoegd bij de volgende aanvulling van het procesdossier. De rechtbank is van oordeel dat daarmee is voldaan aan de onderzoekswens van de verdediging, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Onderdeel 5, randnummer 3
De verdediging verzoekt [getuige 2] te horen ‘om zeker te zijn dat de door deze getuige in een rapport vastgelegde informatie goed is begrepen’. De juistheid van de vastgelegde informatie wordt, zo stelt de rechtbank vast, door de verdediging niet betwist en evenmin worden de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze getuige als zodanig in twijfel getrokken. Bij gebrek aan een dergelijke stellingname is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de verdediging onvoldoende is gemotiveerd, zodat het horen van deze getuige in redelijkheid niet van belang is voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing. Het verzoek wordt afgewezen.
Onderdeel 5, randnummer 23
Dit verzoek ziet op het horen van meerdere getuigen/deskundigen die hebben verklaard of gerapporteerd over potentiële afvuurlocaties van een BUK raket in relatie tot MH17. Voor zover dat verzoek ziet op de getuigen Primo 17-311 en [getuige 3] wijst de rechtbank dit verzoek af. Het horen van [getuige 3] wordt afgewezen omdat uit hetgeen bekend is over diens functie en opleiding en uit de rol die hij heeft gehad op de persconferentie van [bedrijf] , waarin alternatieve berekeningen van een mogelijke afvuurlocatie werden gepresenteerd, naar het oordeel van de rechtbank duidelijk is dat hij zelf geen (inhoudelijke) bijdrage aan de kennelijk ter onderbouwing daarvoor opgestelde berekening heeft kunnen hebben. Daarom moet redelijkerwijs worden uitgesloten dat deze getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. Voor wat getuige Primo 17-311 betreft is de reden van afwijzing dat deze getuige een samenvattend proces-verbaal heeft gemaakt op basis van bevindingen en/of berekeningen van anderen dan hijzelf. Daarom geldt ook voor deze getuige dat redelijkerwijs moet worden uitgesloten dat hij/zij iets over de door de verdediging bedoelde vraagpunten zou kunnen verklaren.
Onderdeel 5, randnummer 36
De verdediging wenst een medewerker van het Russische Ministerie van Defensie te horen om de bewijswaarde en de geloofwaardigheid van de door Rusland aangeleverde delen van een raketadministratie te kunnen vaststellen. De rechtbank stelt vast dat de betreffende delen van die raketadministratie zien op de jaren 1986 en 1987. De rechtbank ziet in dat licht niet in hoe het verhoor van deze getuige kan bijdragen aan de beantwoording van de mogelijk relevante vraag waar een kennelijk in die administratie genoemde specifieke raket zich bevond in 2014. Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat het verhoor van deze getuige in redelijkheid niet van belang kan zijn voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Onderdeel 6, randnummers 12 en 13
Dit verzoek van de verdediging is opgesplitst in twee delen. In randnummer 12 wordt verzocht om zowel degenen werkzaam bij het Ministerie van Defensie die verzoeken tot sluiting van het luchtruim kunnen doen als om medewerkers van de State Aviation Authority (SASE) die formeel besluiten om het luchtruim al dan niet te sluiten, te horen. In randnummer 13 wordt verzocht om medewerkers van de SASE te horen die verantwoordelijk waren voor het informeren van de separatisten over de NOTAM’s, en dan met name over òf de separatisten zijn geïnformeerd en, zo ja, door wie en op welke wijze. Beide verzoeken worden afgewezen.
Voor wat betreft het verzoek onder randnummer 12 begrijpt de rechtbank uit de door de verdediging gegeven motivering in het licht van de in het kader van de huidige tenlastelegging voorliggende vragen niet op welke wijze dit onderzoek van belang kan zijn voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing. Voor zover dit verzoek onder randnummer 12 is onderbouwd met het door de verdediging genoemde scenario dat Oekraïense gevechtsvliegtuigen ter ontwijking van luchtafweergeschut schuilen bij burgervliegverkeer en dat dit de oorzaak zou kunnen zijn geweest van het neerhalen van MH17 (het ‘menselijk schild scenario’) is de rechtbank van oordeel dat met het reeds toegewezen verzoek tot het horen van [naam 2] , G9081 en een deskundige van [bedrijf] die over de technische haalbaarheid van dit scenario kunnen worden bevraagd reeds in voldoende mate aan dit onderdeel van het verzoek is voldaan.
Voor wat betreft het verzoek onder randnummer 13 geldt dat het daar door de verdediging geformuleerde uitgangspunt dat de separatisten geïnformeerd zouden moeten worden over het bestaan en de inhoud van NOTAM’s berust op de foutieve en onbegrijpelijke gedachte dat deze zogenaamde
Notice to Airmeneen breder verspreidingsbereik zouden kunnen of moeten hebben dan degenen die beroepsmatig met dergelijke informatie moeten werken. Immers, de afkorting NOTAM staat voor
‘Notice to Airmen’. Uit deze bewoordingen, als ook uit het systeem van luchtverkeersleiding volgt dat een NOTAM (dus) specifiek gericht is tot luchtvarenden. Via een NOTAM worden betrokkenen in de luchtvaart geïnformeerd over (tijdelijke) beperkingen in het luchtruim en routegebruik. Vanwege dat verkeerde uitgangspunt van de verdediging moet naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden uitgesloten dat de hier bedoelde getuigen iets over de door de verdediging genoemde punten zouden kunnen verklaren, maar tevens dat hun verhoor in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing.
Onderdeel 8, randnummer 48
Nog daargelaten dat de verdediging in de onderbouwing van dit verzoek slechts wijst op speculaties over de redenen van het ontslag van een of meerdere bij het onderzoek naar het neerstorten van vlucht MH17 betrokken Oekraïense officieren van justitie, berust deze onderzoekswens daarnaast op de niet onderbouwde basisgedachte dat sprake zou zijn van een onderzoek in Oekraïne naar het ontslag van die functionarissen. Alleen al om die redenen mist het verzoek iedere feitelijke grondslag en is daarmee onvoldoende gemotiveerd om een begin van aannemelijkheid in zich te hebben dat de uitvoering van deze wens in redelijkheid van belang zou kunnen zijn voor enige in de strafzaak van de verdachte te nemen beslissing. Het verzoek wordt afgewezen.
Onderdeel 9, randnummer 36
Dit verzoek wordt afgewezen. Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit bestendige jurisprudentie genoegzaam volgt dat het uitgangspunt dat in een Nederlandse strafprocedure - waarvan hier sprake is - de Nederlandse taal wordt gebruikt niet betekent dat stukken in een andere taal opgesteld, ook indien de brontaal weer een andere taal is, niet toelaatbaar zijn en altijd vertaald moeten worden naar het Nederlands. Wel dienen eventueel andere gebruikte talen voldoende begrijpelijk te zijn voor de (aanwezige) procesdeelnemers. Van het Engels mag dat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel verwacht worden, zeker van de verdediging die heeft aangegeven het Engels in voldoende mate te beheersen. Een generiek verzoek tot vertaling van alle in het Engels opgestelde stukken naar het Nederlands hoeft dan ook niet gehonoreerd te worden. Indien evenwel met betrekking tot specifiek aangeduide stukken of onderdelen daarvan gemotiveerd wordt aangegeven waarom vertaling daarvan naar het Nederlands noodzakelijk is voor de begrijpelijkheid ervan, dan kan in dat concrete geval een verzoek daartoe worden gedaan door de verdediging. Om praktische redenen stelt de rechtbank voor dat een dergelijk verzoek eerst tot het Openbaar Ministerie wordt gericht en dat, bij een negatieve beslissing daarop, het verzoek buiten de zittingsblokken om ter beoordeling daarvan bij de rechter-commissaris kan worden herhaald. De rechtbank zal de zaak mede daarom naar de rechter-commissaris verwijzen. Binnen vastgestelde zittingsblokken kan een dergelijk (herhaald) verzoek ter terechtzitting tot de rechtbank worden gericht.
Onderdeel 9, randnummer 53
De verdediging heeft aangegeven bij de bestudering van het dossier aan te lopen tegen bepaalde hindernissen, waardoor zij geen totaaloverzicht heeft van alle per dossieronderdeel relevante stukken en van de daarbij ingezette opsporingsbevoegdheden en - handelingen. Dat komt, aldus de verdediging, de toegankelijkheid en de overzichtelijkheid niet ten goede en bemoeilijkt de bestudering van het dossier. Om die reden wenst de verdediging inhoudsopgaven/indexen van relevante processtukken per deeldossier te ontvangen, alsmede een index van het mediadossier en een chronologisch verslag van verrichte opsporingshandelingen en gebruikte opsporingsbevoegdheden tijdens het onderzoek. Daarbij heeft de verdediging gewezen op het Besluit processtukken in strafzaken (hierna: het Besluit), waaruit de verplichting tot het opstellen van die overzichten zou volgen.
De rechtbank merkt op dat het procesdossier volgens de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafvordering alle stukken dient te bevatten die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de selectie en het voegen van die stukken en daarmee voor de samenstelling van het procesdossier. Het Besluit stelt enkele inrichtingseisen aan dat procesdossier zodat het een logische volgorde en indeling heeft. Daartoe stelt het Besluit onder meer een inhoudsopgave verplicht. Het doel daarvan is dat de procesdeelnemers zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over de stukken die (mogelijkerwijs) relevant zijn voor de strafzaak. De rechtbank stelt vast dat de inrichtingsvereisten die het Besluit stelt zien op het procesdossier als geheel. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat de toegankelijkheid en de volledigheid van het procesdossier als geheel moet worden beschouwd en niet per onderdeel. Daaruit volgt logischerwijs dat wanneer een procesdossier is opgedeeld in meerdere deeldossiers, de inrichtingsvereisten niet per deeldossier gelden, maar voor het dossier als geheel. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de verdediging om per deeldossier een inhoudsopgave te ontvangen geen wettelijke grondslag kent. Het huidige procesdossier kent per deeldossier en sub-deeldossier een thematische index, bevat per (sub-)deeldossier verwijzingen (links) naar onderliggende stukken, bevat een totaalindex waarin van alle bijlagen op Primo-nummer is aangegeven of het stuk is gevoegd of niet en bevat relaas processen-verbaal per deeldossier en een overkoepelend totaal algemeen relaas proces-verbaal van het gehele onderzoek. Voor de toegankelijkheid en volledigheid van het procesdossier moeten al deze stukken in onderling verband en samenhang worden bezien. De rechtbank is van oordeel dat dat een voldoende duidelijk beeld geeft van de opbouw en inhoud van het procesdossier. Daar komt bij dat de verdediging recent van de rechtbank - naast het reeds verstrekte digitale procesdossier op basis waarvan de rechtbank de strafzaak op zitting behandelt - een papieren exemplaar van het procesdossier heeft ontvangen, hetgeen - zo was ook de reden van het verzoek, namelijk om de juiste documenten in de juiste context te plaatsen om een volledig overzicht te krijgen - extra bijdraagt aan het inzicht in de omvang en samenstelling van het procesdossier, verder heeft het Openbaar Ministerie mede met dat doel eerder ter terechtzitting een uitgebreide toelichting heeft gegeven op het verrichte onderzoek, hetgeen volgens de verdediging erg nuttig was.
In hetzelfde licht bezien acht de rechtbank het niet verplicht dat door het Openbaar Ministerie een inhoudsopgave wordt gemaakt van de in het procesdossier aanwezige mediabestanden. Omdat dat deel van het dossier echter geen eigen inhoudsopgave heeft en –dat is de rechtbank het met de verdediging eens- een ‘oerwoud aan bestanden bevat’, vindt de rechtbank het wel zeer wenselijk als het Openbaar Ministerie zich zou inspannen om dat deel van het dossier toegankelijker te maken, bijvoorbeeld door de daarin aanwezige bestanden te groeperen volgens een thematische indeling. Zo zouden de aanwezige mediabestanden onder kopjes gegroepeerd kunnen worden die gelijk luiden aan de (sub)deeldossiers waarop ze betrekking hebben (mediabestanden per verdachte, aanvoerroute, strijdende partijen, wapen, forensisch materiaal etc.).
Voor het opstellen, ten slotte, van een chronologisch verslag van verrichte opsporingshandelingen en gebruikte opsporingsbevoegdheden tijdens het onderzoek ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen grond. Daarbij speelt tevens een rol dat een verantwoording daarvan is terug te vinden in het eveneens gevoegde BOB-dossier en dat het vereiste van het toevoegen van een dergelijk chronologisch verslag bij wijziging van het Besluit in 2016 is vervallen omdat een digitaal dossier op het punt van inzichtelijkheid in tijd volgens bepaalde inrichtingseisen moet zijn samengesteld en het huidige procesdossier aan die vereisten voldoet.
Onderdeel 9, randnummer 59
Het verzoek tot het verstrekken van een index van het onderzoeksdossier wordt afgewezen. Zoals eerder aangegeven stelt het Openbaar Ministerie het procesdossier samen op basis van een selectie van stukken uit het onderzoeksdossier. Daarbij mag en moet er op worden vertrouwd dat het Openbaar Ministerie alle relevante stukken uit het onderzoeksdossier toevoegt aan het procesdossier. Dat is ook in dit geval gebeurd, zo heeft het Openbaar Ministerie benadrukt, waarbij het bovendien zo is dat - de rechtbank begrijpt mede vanwege voortschrijdend inzicht door het verloop van het onderzoek - ook eerder relevant geachte stukken die later minder of niet relevant meer werden geacht, in het procesdossier zijn vermeld, met de mededeling dat die stukken niet zijn gevoegd. Aldus is het bestaan van die stukken wel bekend bij rechtbank en verdediging en kunnen zij desgewenst bij het Openbaar Ministerie worden opgevraagd ter inzage of verstrekking. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoet genomen aan het belang van de verdediging om eventueel andere wenselijk geachte relevante stukken te kunnen inzien.
Een wettelijke grondslag voor het opstellen van een index van het totale onderzoeksdossier is er niet en ook het onbetwistbare recht van de verdediging op een ‘fair trial’ in de zin van artikel 6 EVRM wordt naar het oordeel van de rechtbank niet aangetast door het niet kunnen beschikken over een dergelijke index. Los van de vraag of het Openbaar Ministerie in een dermate groot onderzoek als het onderhavige in staat mag en moet worden geacht een dergelijke index op te stellen, zou zo een index gelet op het feit dat het onderzoek nog loopt en zich thans met name richt op andere mogelijke verdachten wellicht ook teveel inzicht verschaffen in dat nog lopende onderzoek, waardoor dat onderzoek in het gedrang kan komen. Dat is op zich al onwenselijk, maar in het licht van de omstandigheden waaronder het onderzoek moet worden verricht gelet op de aard en de plaats daarvan, en van de tot op heden gebleken noodzaak tot het anoniem horen van getuigen en deskundigen, wellicht ook onverantwoord.
Onderdeel 9, randnummer 61
De verdediging heeft tevens verzocht om een vertaling van de materiële onderdelen van het procesdossier. Dat betreft het gehele dossier op een aantal specifiek genoemde onderdelen na. Bij dit verzoek heeft de verdediging verwezen naar haar motivering bij het reeds eerder gedane gelijkluidende verzoek van 24 april 2020 aan de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris dit verzoek op 7 mei 2020 heeft afgewezen, waarbij zij gemotiveerd uiteen heeft gezet, waarom een dergelijk generiek verzoek niet kan worden toegewezen. De rechter-commissaris benoemt dat het verzoek onvoldoende specifiek en onvoldoende gemotiveerd is met het oog op artikel 32a Sv, mede in het licht van de al wel vertaalde stukken. De rechtbank deelt deze visie en nu de verdediging bij het huidige verzoek heeft volstaan met de enkele verwijzing naar haar eerdere verzoek aan de rechter-commissaris, zal de rechtbank het verzoek afwijzen en hierbij de motivering van de rechter-commissaris overnemen en deze tot de hare maken.
Aanhoudingen
Getuigen
Het voorgaande in samenhang bezien betekent dat de rechtbank de beslissingen op de volgende verzoeken van de verdediging zal aanhouden tot het moment waarop duidelijk is wat de overige onderzoekswensen van de verdediging en de motivering daarvan inhouden, alsmede wat de procespositie van de verdachte zal zijn. Op dat moment zal de rechtbank de aangehouden onderzoekswensen beoordelen met inachtneming van de hiervoor reeds aangegeven maatstaven en kaders. Ten aanzien van eventuele nieuwe onderzoekswensen zal de rechtbank - nadat de verdediging heeft toegelicht waarom deze niet eerder konden worden gedaan - beslissen aan de hand van welk criterium zij zullen worden beoordeeld.
Het betreft van de verzoeken die zijn opgenomen in de pleitnota’s deel 1 (Inleiding en routekaart) en 2 (
warplanescenario - aanwezigheid gevechtsvliegtuigen) de getuigen onder de nummers:
1 tot en met 13, 26 tot en met 34, 36 tot en met 49, 60 (voor zover betrekking hebbend op de interpretatie van de vliegplannen van de Oekraïense luchtmacht), 76, 84 tot en met 105 en de Russische verkeersleider (ongenummerd).
Het betreft de verzoeken die zijn opgenomen in de volgende randnummers van de pleitnota deel 3 (warplane scenario):
  • 42 (nr. 15);
  • 43 (nr. 77);
  • 44 (nr. 16);
  • 46 (nr. 51);
  • 48 (getuigen bedoeld onder nr. 78);
  • 59 en 61 (nr. 19);
  • 72 (nrs. 20 en 60 (voor zover betrekking hebbend op zijn proces-verbaal Primo-10618)).
Het betreft het verzoek dat is opgenomen in het volgende randnummer van de pleitnota deel 4a (satellietbeelden):
28 (nr. 25).
Het betreft de verzoeken die zijn opgenomen in de volgende randnummers van de pleitnota deel 7 (berging wrakstukken):
  • 21 (getuigen bedoeld onder nr. 56);
  • 22 (nr. 6);
  • 23 (nr. 59).
Het betreft de verzoeken die zijn opgenomen in de volgende randnummers van de pleitnota deel 8 (telecom):
  • 18 (nrs. 65, 66, 67 en 68);
  • 22 (nr. 54);
  • 23 (nr. 69);
  • 24 (getuigen bedoeld onder nr. 70);
  • 34 (nrs. 71 en 80);
  • 36 (nrs. 70 (Primo 17-170), 71 en 81);
  • 38 (nr. 72);
  • 42 (nrs. 73, 74 en 75).
Telecom en tapgesprekken
De verdediging heeft een aantal verzoeken ingediend ten aanzien van telecomgegevens en tapgesprekken. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen toewijzing van al deze verzoeken, met uitzondering van het verzoek tot het horen van verbalisant Primo 17-170 (nr. 70).
De rechtbank overweegt dat de verdachte zich tot op heden niet heeft uitgelaten over de kwesties of de telefoonnummers die het Openbaar Ministerie aan hem toeschrijft inderdaad van hem waren, en of hij inderdaad heeft deelgenomen aan de gesprekken waarvan het Openbaar Ministerie meent dat dat zo is. Dientengevolge is dus evenmin duidelijk of de verdachte, als hij inderdaad gespreksdeelnemer was, meent dat zijn uitlatingen verkeerd zijn vertaald of bijvoorbeeld in de context van andere, niet in het dossier gevoegde gesprekken een andere betekenis hebben dan die waarvan het Openbaar Ministerie uitgaat. Ten slotte is thans onbekend of de verdachte, indien de telefoons inderdaad van hem waren, meent dat deze onjuist zijn gelokaliseerd op 16 en 17 juli 2014.
Zolang de verdachte zich niet concreet heeft uitgelaten over de tapgesprekken die aan hem persoonlijk worden toegeschreven en niet duidelijk is of en, zo ja, op welke wijze hij deze betwist kan de rechtbank niet beoordelen welk verdedigingsbelang de geformuleerde onderzoekswensen dienen. Momenteel is mede vanwege de coronabeperkingen die aan vertrouwelijk overleg tussen de verdachte en de verdediging in de weg staan, niet zeker of de verdachte zich in een later stadium over deze kwesties alsnog - de rechtbank benadrukt: onverplicht - zal uitlaten. Echter, gezien de omstandigheid dat de verdachte al wel heeft verklaard dat hij bereid is een verklaring af te leggen uitsluitend ten behoeve van de Nederlandse rechter in aanwezigheid van zijn Nederlandse advocaten, kan dit ook zeker niet worden uitgesloten.
Aangezien te voorzien valt dat het Openbaar Ministerie in zijn bewijsconstructie ten aanzien van (beweerdelijke) persoonlijke betrokkenheid van de verdachte sterk zal leunen op de inhoud van de tapgesprekken en de telecomgegevens, acht de rechtbank het, anders dan het Openbaar Ministerie, niet op zijn plaats deze verzoeken thans vanwege motiveringsgebreken (nagenoeg geheel) af te wijzen. De rechtbank zal een beslissing op deze verzoeken dan ook aanhouden tot duidelijk is of de verdachte in dit verband een verklaring aflegt en, zo ja, hoe die verklaring luidt.
Onderdeel 4b, Cockpit Voice Recorder & ATC-tapes
De verdediging heeft onder verwijzing naar de toelichting van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de geluidsgolf c.q. geluidspieken die hoorbaar zouden zijn op de CVR en de bevindingen van de OvV met betrekking tot die geluidsgolf, verzocht om navraag te doen bij de OvV welke onderzoekers tot die bevindingen zijn gekomen, teneinde deze onderzoekers te horen. Het Openbaar Ministerie heeft, onder verwijzing naar artikel 69, vierde lid, van de Rijkswet OvV gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat bij de beschrijving van de aan de CVR uitgevoerde werkzaamheden door de OvV (bijlage H bij het eindrapport) melding is gemaakt van het feit dat op de opname van de CVR in de laatste 20 milliseconden twee geluidspieken werden geïdentificeerd; deze geluidspieken zijn ook grafisch weergegeven. In paragraaf 3.5.2 van het eindrapport zijn de bevindingen van de OvV ten aanzien van de geluidspieken c.q. geluidsgolf weergegeven, waarnaar het Openbaar Ministerie heeft verwezen. Uit het rapport van de OvV volgt niet welke onderzoeker(s) de betreffende bevindingen hebben gedaan.
Artikel 69, vierde lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna: Rijkswet OvV) bepaalt dat een onderzoeker niet als getuige of deskundige wordt opgeroepen terzake van een onderzoek waarbij hij betrokken is geweest. Op grond van artikel 14, eerste lid jo. 32 van de Rijkswet OvV geldt dit ook voor door de Minister aangewezen ‘onder hem ressorterende deskundigen’ die de Raad in het onderzoek hebben bijgestaan. Artikel 14 van de Rijkswet OvV laat echter de mogelijkheid open dat de Raad deskundigen inhuurt die afkomstig zijn van buiten de kring van de rijksoverheid [11] . Genoemde artikelen staan er niet aan in de weg dat dergelijke ‘externe’ deskundigen als getuige of deskundige worden opgeroepen.
Nu op grond van het voorgaande thans onduidelijk is wie het verrichte onderzoek heeft uitgevoerd en daarmee ook of deze persoon of personen, gelet op de genoemde regels wel als getuige(n) kunnen worden gehoord, zal de rechtbank een beslissing op het verzoek van de verdediging aanhouden en het Openbaar Ministerie opdracht geven om eerst navraag te doen wie en in welke hoedanigheid het door de verdediging bedoelde onderzoek heeft verricht. Pas op het moment dat de naam of namen en de hoedanigheid van die persoon of personen bekend is, kan de rechtbank toetsen of een verhoor haalbaar en aangewezen is.
Vanwege de omvang van het aantal onderzoekswensen en in een aantal gevallen de gelaagdheid daarvan kan het zijn dat de rechtbank ondanks de zorgvuldige bestudering en beoordeling van de verzoeken het nemen van een beslissing op een verzoek over het hoofd heeft gezien. Indien dat het geval is, dan is de verdediging nadrukkelijk in de gelegenheid om het verzoek te herhalen op een volgende zitting, waarna de rechtbank het zal beoordelen aan de hand van hetzelfde criterium als dat is toegepast ten behoeve van haar tussenuitspraak van 3 juli 2020.
Beslissing op de vorderingen van het Openbaar Ministerie
Toewijzingen
Verhoor getuige M58
Nu de verdediging zich heeft aangesloten bij het verzoek tot het horen van deze getuige, teneinde deze getuige onder meer te kunnen ondervragen over (volgens de verdediging) wisselende, tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen van deze getuige, zal de rechtbank het verzoek tot het (nader) horen van getuige M58 –zoals eerder overwogen- toewijzen. Daartoe zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris.
Verhoor getuige X48
Ter toelichting op de vordering om X48 als getuige te horen heeft het Openbaar Ministerie ter terechtzitting van 10 juni 2020 aangegeven dat de vordering niet eerder is gedaan, omdat op dat moment de raadkamer van de rechtbank nog niet had beslist op het beroep van de verdachte tegen de beschikking om een aantal getuigen - waaronder getuige X48 - de status van bedreigd anonieme getuige te verlenen, zodat het Openbaar Ministerie zich toen nog niet kon uitlaten over een eventueel nader verhoor van deze getuige(n). Getuige X48 heeft in een korte verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris verklaard dat hij/zij aanwezig was op dan wel in de directe omgeving van de door het Openbaar Ministerie aangenomen afvuurlocatie op 17 juli 2014 en daar het afvuren van een raket heeft gezien. Het Openbaar Ministerie heeft voorafgaand aan het verhoor door de rechter-commissaris deze getuige slechts enkele schriftelijke vragen kunnen stellen. Het is dan ook in het belang van het onderzoek, en daarmee de vervolging, dat het Openbaar Ministerie gelegenheid krijgt nadere vragen te stellen aan deze getuige, temeer gelet op de inmiddels afgelegde verklaring van getuige M58. De rechtbank zal de vordering toewijzen en de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris.
Deskundige beeldmanipulatie TELAR in Snizhne
Datzelfde belang geldt voor het verzoek van het Openbaar Ministerie om een deskundige te benoemen teneinde nader onderzoek te verrichten naar mogelijke aanwijzingen voor beeldmanipulatie van twee in het dossier opgenomen versies van dezelfde video van een mogelijke BUK TELAR in Snizhne en de stelling dat de door de Russische Federatie genoemde versie van diezelfde video al op 16 juli 2014 moet zijn geüpload en dus reeds vóór die datum moet zijn opgenomen. Ook deze vordering wordt toegewezen en de rechtbank zal de zaak om deze reden naar de rechter-commissaris verwijzen.
Afwijzingen
Verhoor getuigen S07, S17, S21, S27, S32
De rechtbank overweegt dat deze getuigen reeds een verklaring hebben afgelegd bij het JIT. Anders dan X48 betreft het niet getuigen die hebben verklaard op de door het Openbaar Ministerie aangewezen afvuurlocatie zijn geweest, noch getuigen die iets hebben verklaard over de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom het vervolgingsbelang noodzaakt tot het nader horen van deze getuigen, te minder nu het Openbaar Ministerie zelf heeft aangegeven dat het niet noodzakelijk is de getuigen te horen in de zaken tegen de andere verdachten, die van hetzelfde feit worden verdacht. Deze vorderingen worden afgewezen.
Samenstelling opname verhoor getuige M58
Getuige M58 is in oktober 2019 door de rechter-commissaris verhoord buiten aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de verdediging. De betreffende verhoren zijn audiovisueel vastgelegd. M58 is om die reden onherkenbaar gemaakt.
Desgevraagd heeft het Openbaar Ministerie het belang bij zijn verzoek om een samenstelling te maken van relevante onderdelen van de opnamen van de RC-verhoren van M58 ter toevoeging aan het dossier en vertoning ter zitting toegelicht door erop te wijzen dat niet valt te voorzien dat M58 ter zitting zal kunnen worden gehoord, zodat de invulling van het ondervragingsrecht van de verdachte aandacht behoeft. Het Openbaar Ministerie wijst erop dat opname in het dossier van de beelden van de verhoren en vertoning daarvan ter zitting te beschouwen zijn als compenserende maatregelen die kunnen bijdragen aan een voldoende invulling van bedoeld ondervragingsrecht. Ook dient het vertonen ter zitting van de beelden volgens het Openbaar Ministerie het belang van het inzichtelijk maken van het proces voor het publiek.
Ook na de nadere motivering van het Openbaar Ministerie is de rechtbank vooralsnog onvoldoende gebleken van de noodzaak en - in lijn daarmee - van het vervolgingsbelang van het toevoegen aan het dossier van een selectie van bedoelde beelden en het tonen van die selectie ter zitting. Daarbij weegt mee dat de verdediging zich niet achter dit verzoek heeft geschaard en dus niet het belang van (vertoning van) deze selectie bij wijze van compenserende maatregel als belang van de verdachte heeft onderschreven en tevens dat M58 opnieuw zal worden gehoord bij de rechter-commissaris, ter gelegenheid waarvan ook de verdediging op een door de rechter-commissaris te bepalen wijze vragen zal kunnen stellen aan de getuige. Voor het inzichtelijk maken van het proces voor het publiek – wat op zichzelf bezien een belangrijke aangelegenheid is – komt het vertonen van beelden van delen van verhoren van een onherkenbaar gemaakte getuige met een vervormde stem de rechtbank evenmin noodzakelijk voor en daarmee lijkt thans ook geen vervolgingsbelang te zijn gediend.
De rechtbank zal dit verzoek dan ook thans afwijzen, waarbij aangetekend wordt dat een eventueel later gedaan, soortgelijk verzoek met een nadere motivering opnieuw zal worden beoordeeld.
Het proces-verbaal van verhoor van V11
De raadkamer van deze rechtbank heeft het hoger beroep van de verdachte gericht tegen de beschikking ex artikel 226a Sv van de rechter-commissaris waarbij aan getuige V11 de status van ‘bedreigde getuige’ is toegekend (hierna: de statusbeschikking) gegrond verklaard en de vordering van de officier van justitie tot verlening van die status (alsnog) afgewezen, kort gezegd, omdat de vordering ten onrechte niet ‘op naam’ in de zaak van de verdachte is gedaan, hem vooraf noch achteraf gelegenheid is geboden om hierop gehoord te worden, en dit verzuim niet meer kon worden hersteld omdat het proces-verbaal van verhoor van getuige V11 al aan het Openbaar Ministerie ter beschikking was gesteld. Hoewel het niet kunnen horen van een verdachte over een statusverlening aan een getuige onvermijdelijk is in het geval een getuige wordt gehoord in een zaak waarin nog geen verdachten bekend zijn (een zogenaamde ‘NN-zaak’), was in het geval van V11 de verdachte al wel als verdachte in beeld op het moment dat het Openbaar Ministerie de rechter-commissaris vroeg om hem de status van bedreigde getuige te verlenen. Het verzoek om deze getuige de status van bedreigde getuige te verlenen had dan ook moeten worden aangevraagd in de zaak op naam van de verdachte, zodat de verdachte de gelegenheid kon worden geboden zijn zienswijze te geven over statusverlening van bedreigde getuige aan deze getuige.
Het rechtsgevolg van het geconstateerde verzuim wordt door de wet specifiek voorgeschreven in artikel 226b, derde lid, Sv. Daarin staat dat indien het hoger beroep tegen een bevel tot statusverlening gegrond wordt geoordeeld en de rechter-commissaris de getuige al wel heeft gehoord, de rechter-commissaris er voor zorg draagt dat de verklaring wordt vernietigd. In zo’n geval komt de verklaring dus niet in het dossier en kan de verklaring dus niet voor het bewijs worden gebruikt.
In dit geval bevindt de verklaring van de getuige zich evenwel reeds in het procesdossier. Dat is gebeurd omdat de statusverlening onherroepelijk leek, nu deze (achteraf ten onrechte) was aangevraagd en verleend op NN-basis en niet op naam van de verdachte. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank als zittingsrechter geen wettelijke mogelijkheid om te doen wat de rechter-commissaris wordt opgedragen in voornoemd artikel. Het staat de rechtbank niet vrij stukken uit het dossier te verwijderen, laat staan te vernietigen. Wel zal zij bepalen dat de verklaring van V11 bij de rechter-commissaris – en overigens ook alle onderliggende geanonimiseerde politieverklaringen van V11 en alle overige stukken voor zover deze betrekking hebben op (verklaringen van) V11 – worden uitgesloten van het bewijs. Op die wijze wordt bereikt wat artikel 226b, derde lid, Sv beoogt te bereiken, namelijk voorkomen dat de verklaring(en) voor het bewijs kan/kunnen worden gebruikt. De omstandigheid dat de rechtbank wel reeds kennis heeft genomen van de verklaringen is ongelukkig, maar niet onoverkomelijk. Het is niet ongebruikelijk en zelfs inherent aan de mogelijkheid van het uitsluiten van bewijs, dat de rechtbank kennis heeft genomen van stukken die zij vervolgens in haar overwegingen niet mag meenemen.
Beslissing op de verzoeken van het Rechtsbijstandsteam MH17
Het rechtsbijstandsteam heeft verzocht om een (digitaal) afschrift van de aanvullende stukken. De rechtbank ziet geen grond voor het verstrekken van alle aanvullende stukken in het dossier. Evenmin ziet zij grond om kennisname van de toegevoegde getuigenverhoren bij de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende concreet gemotiveerd welk belang de nabestaanden hebben bij deze stukken, zeker in aanvulling op de reeds verstrekte stukken. Wel ziet de rechtbank het belang bij de aanvulling van de relaasprocessen-verbaal, zodat het rechtsbijstandsteam zich een beeld kan vormen van welke stukken aan het dossier zijn toegevoegd en desgewenst deze stukken - voldoende concreet gemotiveerd - kan opvragen. Te dien einde zal de rechtbank tevens een afschrift verstrekken van de zich thans in het dossier bevindende indexen, uiteraard voor zover die niet reeds eerder zijn verstrekt. Daarnaast acht de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het rechtsbijstandsteam belang heeft bij een afschrift van de stukken die zien op de overdacht van de strafvervolging van Oekraïne aan Nederland, mede in het licht van de rechtsmachtvragen die mogelijk een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de verwachte vorderingen benadeelde partij. De rechtbank zal ervoor zorgdragen dat het rechtsbijstandsteam een afschrift ontvangt van Primo-13940 en de hierin gelinkte onderliggende stukken. Bij al deze verstrekking gelden dezelfde voorwaarden en beperkingen als aangegeven in de beslissing van de rechtbank van 23 maart 2020.

De verdere planning

Onderwerpen voor de komende zittingsperiode augustus tot en met november 2020
Na dit zittingsblok vindt dit jaar nog een zittingsblok plaats vanaf 31 augustus 2020. Het gaat dan om drie aaneengesloten perioden van telkens twee weken, met telkens tussenpozen van twee of drie weken.
In de beslissing van de rechtbank van 23 maart 2020 heeft de rechtbank enkele vraagpunten geformuleerd die betrekking hebben op de mogelijke vorderingen tot schadevergoeding namens nabestaanden. Deze vragen zijn gedeeltelijk en in voorlopige zin beantwoord door het Openbaar Ministerie. Het rechtsbijstandsteam heeft laten weten begin september een reactie gereed te hebben.
De rechtbank is voornemens de zittingsperiode vanaf 31 augustus 2020 te benutten om de standpunten van het rechtsbijstandsteam, de verdediging en het Openbaar Ministerie te bespreken en daarover zo nodig beslissingen te nemen, zodat het rechtsbijstandsteam desgewenst vorderingen tot schadevergoeding kan indienen.
De beslissingen van de rechtbank kunnen behalve voor de verdediging en voor het rechtsbijstandsteam en de nabestaanden die door het rechtsbijstandsteam worden vertegenwoordigd, ook relevant zijn voor nabestaanden of andere slachtoffers die overwegen zelfstandig een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
Verder zou de rechtbank dan ook aan de orde willen stellen op welk moment de vorderingen tot schadevergoeding moeten zijn ingediend. De rechtbank stelt voor dat de inhoudelijke bespreking van die vorderingen wordt voorbereid door een schriftelijke ronde, waarbij de verdediging en het Openbaar Ministerie zo nodig vragen stellen of reageren op de vorderingen. Het rechtsbijstandsteam kan daarop nogmaals reageren. Een dergelijke voorbereiding maakt de bespreking van die vorderingen op een later moment tijdens het onderzoek ter terechtzitting meer effectief.
Verder zal op 31 augustus 2020 aan de orde komen welke voortgang de verdediging maakt met het opstellen van nadere onderzoekswensen, niet alleen de wensen die de verdediging kan formuleren zonder overleg met haar cliënt, maar ook de onderzoekswensen die wel afhankelijk zijn van zulk overleg. De verdediging heeft gevraagd om twee elkaar niet overlappende perioden van acht weken de gelegenheid te krijgen deze onderzoekswensen te formuleren. De rechtbank zal daar in zekere zin aan tegemoet komen.
De rechtbank verzoekt de verdediging zorg te dragen voor het indienen van overige onderzoekswensen tijdens de zittingsperiode die op 28 september 2020 aanvangt. Daarmee heeft de verdediging vanaf heden bijna drie maanden de gelegenheid om dat voor te bereiden. Uiterlijk in de zittingsperiode die op 2 november 2020 aanvangt wil de rechtbank de onderzoekswensen vernemen, die de verdediging niet eerder kan formuleren dan na een ontmoeting met de verdachte.
De rechtbank verwacht dat er dan voldoende gelegenheid is geweest om het contact tussen verdediging en de verdachte mogelijk te maken. De rechtbank gaat er ook van uit dat verdediging en de verdachte de mogelijkheden zullen benutten die er zijn om elkaar te ontmoeten. Een mogelijkheid zou wellicht kunnen zijn om elkaar te ontmoeten buiten het land waar de verdachte woonachtig is. Naar het de rechtbank voorkomt zou een dergelijke reis voor de verdachte, mocht daarvoor toestemming van enige autoriteit benodigd zijn, als een noodzakelijke reis kunnen worden aangemerkt, gelet op de belangen die daaraan voor de verdachte verbonden zijn.
Gereserveerde data voor de zitting in 2021
De rechtbank heeft voor
2021de volgende weken in het zittingsrooster gereserveerd:
  • week 5 en 6 (1 tot en met 12 februari);
  • week 9 tot en met 12 (1 tot en met 26 maart);
  • week 15 (15 en 16 april);
  • week 16 (21 en 22 april);
  • week 20 (20 en 21 mei);
  • week 21 (26 tot en met 28 mei);
  • week 23 (7 tot en met 11 juni);
  • week 24 (17 en 18 juni);
  • week 25 (21 tot en met 25 juni);
  • week 26 (1 en 2 juli);
  • week 27 (5 tot en met 9 juli);
  • week 36 tot en met 38 (6 tot en met 24 september);
  • week 44 tot en met 46 (1 tot en met 19 november).
In vergelijking met de opgave die de rechtbank ter terechtzitting van 26 juni 2020 heeft gedaan is week 19 vervallen en zijn de weken 23 en 24 aan deze lijst toegevoegd. Verder zijn niet alle weken volledig beschikbaar. In het overzicht is dat vermeld.
De verdachten kunnen op grond van het vorenstaande worden opgeroepen voor zittingsperioden die aanvangen op 15 april 2021 (periode tot en met 28 mei 2021; 7 juni 2021 (periode tot en met 9 juli 2021), 6 september 2021 (periode tot en met 24 september) en op 1 november 2021 (periode tot en met 19 november 2021).
Inhoudelijke bespreking dossier
Met betrekking tot het door de rechtbank opgeworpen punt van een mogelijke wijze waarop de bespreking van het dossier bij de inhoudelijke behandeling kan worden vorm gegeven zal de voorzitter (vóór het volgende zittingsblok) zich nader verstaan met de verdediging en het Openbaar Ministerie. Dit onderwerp leent zich meer voor een bespreking buiten de openbare zitting om, nu het voornamelijk een kwestie van regie en ordening van het onderzoek ter terechtzitting betreft.

De beslissing

De rechtbank
wijstde hierna genoemde onderzoekswensen van de verdediging en vorderingen van het Openbaar Ministerie
toeen
verwijstde zaak van de verdachte naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank:
1. voor het benoemen van een deskundige die nader onderzoek zal verrichten naar:
a. mogelijke aanwijzingen voor beeldmanipulatie van de twee in het dossier opgenomen versies van dezelfde video van de BUK-TELAR in Snizhne (nr. 2c);
b. de stelling dat door de Russische Federatie genoemde versie van diezelfde video al op 16 juli 2014 moet zijn geüpload en dus daarvóór moet zijn opgenomen (nr. 2c);
2. voor het benoemen van een deskundige van [bedrijf] die zal reageren op de rapporten van het NLR en de RMA over de berekening van een afvuurgebied/de afvuurlocatie;
3. voor het op een door de rechter-commissaris gepast geachte wijze en in een door de rechter-commissaris te bepalen volgorde en door de rechter-commissaris te bepalen termijnen (indien aan de orde na ontvangst van de verdediging van een rapport van de door haar naar de schouw van de wrakstukken van MH17 meegenomen persoon) horen van de navolgende getuigen/deskundigen:
a. M58 (nr. 35);
b. X48;
c. Primo 17-496, Primo 17-495, Primo 17-511 en Primo 17-512, over het veiligstellen van de vermeende raketonderdelen (nrs. 61, 62, 63 en 64);
d. [naam 2] , over de werking van een BUK-raket (bereik, impactdetonatie, en in relatie tot het zogenaamde vergisscenario en het menselijk schildscenario)) (nr. 14);
e. G9081 (over de werking van een BUK-raket (impactdetonatie, en in relatie tot het zogenaamde vergisscenario en het menselijk schildscenario)) (nr. 50);
f. voornoemde deskundige van [bedrijf] (over de werking van een BUK-raket (impactdetonatie, en in relatie tot het zogenaamde vergisscenario en het menselijk schildscenario), over de vraag in hoeverre het op de wrakdelen van MH17 waargenomen schadebeeld duidt op het gebruik van een BUK-raket, over de berekening van het afvuurgebied/de afvuurlocatie);
g. [naam 7] (over de vraag in hoeverre het op de wrakdelen van MH17 waargenomen schadebeeld duidt op het gebruik van een BUK-raket, over de berekening van het afvuurgebied/de afvuurlocatie) (nr. 21);
h. [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] (over de vraag in hoeverre het op de wrakdelen van MH17 aangetroffen schadebeeld duidt op het gebruik van een BUK-raket, over de berekening van het afvuurgebied/de afvuurlocatie) (nrs. 22, 23 en 24);
4. voor het doen van onderzoek naar de mogelijkheden en de voorwaarden waaronder de bij de (autoriteiten van de) Verenigde Staten van Amerika kennelijk beschikbare satellietbeelden van een lancering op 17 juli 2014 van een (BUK-)raket vanuit een locatie ongeveer 6 kilometer ten zuiden van de plaats Snizhne beschikbaar kunnen worden gesteld aan de rechtbank, en het in het voorkomende geval daadwerkelijk opvragen daarvan;
5. voor het opvragen van de door [bedrijf] reeds opgestelde rapporten over (de afvuurlocatie van) de BUK-raket, indien het Openbaar Ministerie deze niet van de RMA of het NLR verkrijgt, en voor zover nodig het laten opstellen van een vertaling in het Engels daarvan;
6. alsmede om in voorkomend geval een beslissing te nemen ten aanzien van:
a. de vertaling in het Russisch van zich in het dossier bevindende stukken;
b. de vertaling in het Nederlands van zich in het dossier bevindende niet-Nederlandse stukken;
c. een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van machtigingen tot weigering van inzage aan de verdediging van niet in het dossier gevoegde stukken.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde uitvoering te geven aan het voorgaande, en ter verrichting van datgene dat de rechter-commissaris ten behoeve van of naar aanleiding van voormelde opdrachten noodzakelijk acht.
De rechtbank draag het Openbaar Ministerie op om:
7. bij de RMA en/of het NLR de rapporten van [bedrijf] waarover zij beschikken op te vragen over (de afvuurlocatie van) de BUK-raket en om, zo nodig, te zorgen voor een vertaling daarvan in het Engels; deze rapporten dienen aan de rechter-commissaris verstrekt te worden;
8. navraag te doen bij de OvV naar de naam en de hoedanigheid van de onderzoekers die de CVR hebben onderzocht;
9. een bezoek van de verdediging, bijgestaan door een door hen kundig bevonden derde, aan de reconstructie van het vliegtuig in [plaats 6] te faciliteren.
De rechtbank acht het zeer wenselijk dat het Openbaar Ministerie:
10) de bestanden in het mediadossier van het procesdossier groepeert, zodat de inzichtelijkheid van het mediadossier wordt vergroot, bijvoorbeeld door de daarin aanwezige bestanden te groeperen volgens een thematische indeling die de indeling van het procesdossier volgt.
De rechtbank stelt de stukken in handen van het Openbaar Ministerie teneinde uitvoering te geven aan het voorgaande.
De rechtbank wijst toe het verzoek van het rechtsbijstandsteam MH17 om een afschrift te ontvangen van de aanvullingen op de relaas processen-verbaal, de zich in het dossier bevindende indexen alsmede van Primo-13940 en de daarin gelinkte onderliggende stukken.
De rechtbank
wijst afhet verzoek van:
1. de
verdedigingtot het horen van:
a. [getuige 3] (nr. 18);
b. personen van de SASE verantwoordelijk voor het opstellen van NOTAM’s (nr. 52);
c. personen van de Oekraïense luchtvaartautoriteit die verantwoordelijk waren voor het informeren van de separatisten over de NOTAM’s (nr. 53);
d. de afgevaardigde van het Russische Ministerie van Defensie die betrokken is geweest bij de verstrekking – en kennis heeft van – de raketadministratie aan het JIT (nr. 55);
e. functionarissen die het onderzoek naar het ontslag van de officieren van justitie in Oekraïne hebben geleid (nr. 57);
f. de opsporingsambtenaar die het onderzoek naar de dood van [getuige 1] heeft geleid (nr. 58);
g. Primo 17-311, voor zover dat verhoor zou gaan over de berekening van de afvuurlocatie (nr. 60);
h. [getuige 2] (nr. 83);
2. de
verdedigingom te gelasten dat de verdediging door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid wordt gesteld om de CVR in meer technische zin te laten onderzoeken met name of de CVR op 22 juli 2014 geheel intact en onbewerkt door de OvV is ontvangen (zogenaamd ‘verificatieonderzoek’) (nr. 1b);
3. de
verdedigingom aan de rechter-commissaris opdracht te geven om bij de NAVO onderzoek te doen naar de vraag of er op 17 juli 2014 rondom het tijdstip van het neerstorten van vlucht MH17 door AWACS-vliegtuigen waarnemingen en/of registraties zijn gedaan in het gebied van Oost-Oekraïne en, zo ja, om van deze waarnemingen en registraties uitlevering te vorderen (nr. 4);
4. de
verdedigingom een index waarin is vermeld welke processtukken per deelonderwerp relevant zijn (nr. 9);
5. de
verdedigingom een chronologisch verslag betreffende de verrichte opsporingshandelingen, waaruit blijkt wanneer en welke opsporingshandelingen of opsporingsbevoegdheden tijdens het onderzoek zijn verricht, respectievelijk zijn toegepast (nr. 11);
6. de
verdedigingom een index of kort overzicht waarin is vermeld (en, indien dat uit de naam van het stuk niet blijkt, kort is beschreven) welke stukken zich in het onderzoeksdossier bevinden (nr. 12);
7. de
verdedigingom een Nederlandse vertaling van de originele verslagen/processen-verbaal van verhoor van de getuigenverklaringen die niet in het Nederlands zijn afgenomen en te laten opstellen door een beëdigde tolk (en dus vanuit de taal waarin het verhoor oorspronkelijk is afgenomen; niet vanuit de Engelse vertaling of een weergave daarvan) (nr. 13));
8. de
verdedigingom een vertaling van de in de brief van 24 april 2020 benoemde delen van het procesdossier naar het Russisch (nr. 14);
9. de
verdedigingom het Openbaar Ministerie op te dragen een afschrift te verschaffen uit het onderzoeksdossier van de radardata van de radars in [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] (de rechtbank begrijpt: [plaats 5] ), alsmede om het Openbaar Ministerie een proces-verbaal op te laten stellen over wat over die informatie bekend is;
10. de
verdedigingom het Openbaar Ministerie op te dragen de audio opnamen van het ATC, van het telefoonverkeer tussen de Oekraïense luchtverkeersleiding (ATC Dnipropetrovsk) en de Russische luchtverkeersleiding (ATC Rostov) en van de radiocommunicatie tussen de Oekraïense luchtverkeersleiding (ATC Dnipropetrovsk) en het burgerluchtverkeer (nrs. 2 en 16) in het dossier te voegen (nu het Openbaar Ministerie reeds heeft toegezegd dat bestand aan het dossier te zullen toevoegen);
11. de
verdedigingom het Openbaar Ministerie opdracht te geven het
origineleaudiobestand afkomstig van de CVR van vlucht MH17 aan het dossier toe te voegen (nu de verdediging reeds door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid zal worden gesteld een kopie daarvan te beluisteren);
12. het
Openbaar Ministerieom de rechter-commissaris op de dragen een samenstelling te maken van de video-opname van de RC-verhoren van M58;
13. het
Openbaar Ministerietot het horen van:
a. S07;
b. S17;
c. S21;
d. S27;
e. S32;
14) het
rechtsbijstandsteamom een afschrift te verkrijgen van de overige recente aanvullingen van het procesdossier en kennisname van de recent toegevoegde verhoren door de rechter-commissaris.
De rechtbank
houdt aanhaar beslissing omtrent:
1. het verzoek van de
verdedigingtot het horen van de volgende getuigen:
o [getuige 4] (nr. 1);
o [getuige 5] (nr. 2);
o [getuige 6] (nr. 3);
o [getuige 7] (nr. 4);
o [getuige 8] (nr. 5);
o [getuige 9] (nr. 6);
o G8150 (nr. 7);
o [getuige 10] (nr. 8);
o [getuige 11] (nr. 9);
o [getuige 12] (nr. 10);
o [getuige 13] (nr. 11);
o [getuige 14] (nr. 12);
o [getuige 15] (nr. 13);
o [getuige 16] (nr. 15);
o [getuige 17] (nr. 16);
o [naam 1] (nr. 19);
o [getuige 18] (nr. 20);
o [naam 8] (nr. 25);
o [getuige 19] (nr. 26);
o [getuige 20] (nr. 27);
o [getuige 21] (nr. 28);
o [getuige 22] (nr. 29);
o [getuige 23] (nr. 30);
o [getuige 24] (nr. 31);
o [getuige 25] (nr. 32);
o [getuige 26] (nr. 33);
o [getuige 27] (nr. 34);
o S09 (nr. 36);
o S14 (nr. 37);
o S21 (nr. 38);
o V54 (nr. 39);
o S03 (nr. 40);
o S27 (nr. 41);
o S36 (nr. 42);
o V44 (nr. 43);
o A26 (nr. 44);
o N4 (nr. 45);
o 029 (nr. 46);
o S34 (nr. 47);
o S10 (nr. 48);
o S11 (nr. 49);
o Primo 17-311 (nr. 60), voor zover betrekking hebbend op de interpretatie van de vliegplannen van de Oekraïense luchtmacht en voor zover betrekking hebbend op zijn proces-verbaal Primo-10618;
o de auteur van het handboek met de technische beschrijving van de 9M38M1-serie raketten (nr. 51);
o het hoofd van de Incident Reponse Centre van de SBU in Kiev (nr. 54);
o personen die aanwezig waren bij de bergingsacties (nr. 56);
o verbalisant uit Primo-12501 (nr. 59);
o Primo 17-841 (nr. 65);
o Primo 17-843 (nr. 66);
o Primo 17-844 (nr. 67);
o Primo 17-149 (nr. 68);
o Primo 17-275 (nr. 69);
o Primo 17-170, 177 of 078 (nr. 70);
o Primo 17-147 (nr. 71);
o Primo 17-399 (nr. 72);
o Primo 17-181 (nr. 73);
o Primo 17-407 (nr. 74);
o Primo 17-352 (nr. 75);
o Primo 17-309 (nr. 76);
o Primo 17-230 (nr. 77);
o deskundigen over het impactpunt in geval van een direct hit, de schade die daarbij kan worden verwacht in de gegeven omstandigheden en deskundigen die al deze informatie leggen naast het schadepatroon zoals dat in deze zaak bekend is (nr. 78);
o [getuige 28] (nr. 79);
o de tolken die de voor verdachte [verdachte] meest relevante tapgesprekken hebben vertaald van het Russisch naar het Engels (nr. 80);
o tolken die volgens verbalisanten de stem van verdachte [verdachte] zouden hebben herkend (nr. 81);
o [getuige 29] (nr. 84);
o [getuige 30] (nr. 85);
o [getuige 31] (nr. 86);
o [getuige 32] (nr. 87);
o [getuige 33] (nr. 88);
o [getuige 34] (nr. 89);
o [getuige 35] (nr. 90)
o [getuige 36] (nr. 91);
o [getuige 37] (nr. 92);
o [getuige 38] (nr. 93);
o [getuige 39] (nr. 94);
o [getuige 40] (nr. 95);
o [getuige 41] (nr. 96);
o [getuige 42] (nr. 97);
o [getuige 43] (nr. 98);
o [getuige 44] (nr. 99);
o [getuige 45] (nr. 100);
o [getuige 46] (nr. 101);
o [getuige 47] (nr. 102);
o [getuige 48] (nr. 103);
o deskundige D21 (nr. 104);
o [getuige 49] (nr. 105);
o de Russische verkeersleider die rondom het tijdstip van neerstorten van MH17 contact had met zijn Oekraïense collega.
2) Het verzoek van het
Openbaar Ministerietot het verplaatsen van de zitting naar de luchtmachtbasis in [plaats 6] voor een schouw van de reconstructie van het vliegtuig.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mrs. D.A.C. Koster en C.I.H. Kerstens-Fockens, rechters,
in tegenwoordigheid van
mrs. J.L.D. Timmermans, M. Sepmeijer-Kovacevic en R.A. Hopman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2020.

Voetnoten

1.De nummering daarvan (waar opgenomen) verwijst naar de pleitaantekeningen van de verdediging en bijgevoegde bijlage 1 (overzichtslijst).
2.Pleitaantekeningen 1 van 9, Inleiding & routekaart, randnummer 8.
3.Pleitaantekeningen 1 van 9, Inleiding & routekaart, randnummer 10.
4.Pleitaantekeningen 1 van 9, Inleiding & routekaart, randnummer 78 en 79.
5.Pleitaantekeningen 2 van 9, Warplane scenario, aanwezigheid gevechtsvliegtuig(-en), randnummer10.
6.Pleitaantekeningen 3 van 9, Warplane scenario, randnummers 29, 30 en 31.
7.De nummering daarvan (waar opgenomen) verwijst naar de conclusie en vorderingen van het Openbaar Ministerie van 10 maart 2020.
8.Vgl. Hoge Raad 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.
9.EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10.
10.De rechtbank begrijpt dat RMA, NLR en TNO verwijzen naar een drietal persconferenties gegeven door [bedrijf] , namelijk van 2 juni 2015, van 13 oktober 2015 en van 26 of 28 september 2016. Het is de rechtbank niet duidelijk of rapporten bestaan van de tijdens die persconferenties gepresenteerde berekeningen. TNO benoemt in 26DLRPRIMO-05604, bijlage 8 een tweetal Engelse vertalingen van presentaties dan wel rapporten van [bedrijf] met datum 29 juli 2015 en 6 augustus 2015. De RMA verwijst in haar rapport van 10 januari 2020 onder voetnoot 5 naar een rapport van 11 september 2015, dat zij lijkt te koppelen aan de presentatie van [bedrijf] in één van genoemde persconferenties.
11.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2002/03, 28 634 (R 1727), nr. 3. p.25.