ECLI:NL:RBDHA:2020:6042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 4239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake alcoholonderzoek rijgeschiktheid

Op 3 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Het verzoeker betreft een onderzoek naar alcoholgebruik dat door verweerder was opgelegd. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 april 2020, waarin het verzoek om herziening van het alcoholonderzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het rijbewijs van verzoeker niet ongeldig was verklaard en de gevolgen van het onderzoek niet onomkeerbaar waren. Verzoeker had aangevoerd dat het onderzoek gepland stond op 6 juli 2020 en dat de gevolgen niet meer te herstellen zouden zijn, maar de voorzieningenrechter vond deze argumenten onvoldoende. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker de mogelijkheid had om schadevergoeding te vorderen indien hij in de bodemprocedure in het gelijk werd gesteld. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen en is op 3 juli 2020 gepubliceerd.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4239
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoeker om herziening van het besluit tot het opleggen van een onderzoek afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken
2. Bij besluit van 18 juli 2019 heeft verweerder besloten om een onderzoek te laten doen naar het alcoholgebruik van verzoeker. Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om herziening van dit besluit afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden en verzoeker geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 18 juli 2019.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4. Verzoeker heeft hierover aangegeven dat het onderzoek naar de rijgeschiktheid staat gepland op 6 juli 2020 en de gevolgen niet meer te herstellen en dus onomkeerbaar zijn. De thans lopende bezwaarprocedure zou dan zinloos zijn. Ook wijst verzoeker op de lange periode tussen de oplegging van het onderzoek en de uitvoering daarvan en dat hij strafrechtelijk is vrijgesproken.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheid dat het bezwaar tegen het primaire besluit geen opschortende werking heeft is onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen en het besluit kent geen consequentie voor de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker. Verzoeker heeft ook niet onderbouwd welke onomkeerbare gevolgen het uitvoeren van het onderzoek voor hem heeft. Het enkel uitvoeren van het onderzoek leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet tot onomkeerbare gevolgen.
6. Verder staat het verzoeker vrij om, indien hij meent schade te hebben geleden, schadevergoeding te vorderen of de door hem betaalde kosten voor het onderzoek terug te vorderen indien hij in het gelijk wordt gesteld in de bodemprocedure.
7. Niettemin heeft de voorzieningenrechter beoordeeld of aanleiding bestaat om ondanks het ontbreken van spoedeisend belang het primaire besluit te schorsen. Die aanleiding bestaat alleen als heel duidelijk is dat het primaire besluit zodanig onrechtmatig is dat moet worden betwijfeld of deze in de bodemprocedure wel in stand zal blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.
8. Verzoeker betoogt dat de uitvoering van het onderzoek onevenredig lang op zich heeft laten wachten. De voorzieningenrechter volgt hierin het betoog van verweerder dat het onderzoek pas kan plaatsvinden nadat verzoeker de kosten van het onderzoek heeft voldaan en verzoeker heeft aangegeven dat hij het coronavirus had waardoor het onderzoek op een later moment werd gepland. De lange periode voor het uitvoeren van het onderzoek is derhalve aan verzoeker zelf te wijten.
9. Ook de vrijspraak in de strafrechtelijke procedure is onvoldoende om het verzoek toe te wijzen. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3387) waarin de Afdeling overweegt dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. Verder staat een bestuursrechtelijke maatregel los van een strafrechtelijke procedure, zoals de Afdeling overweegt in de uitspraak van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1436).
10. Gelet op de Afdelingsuitspraken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het primaire besluit onrechtmatig is. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2020.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.