ECLI:NL:RBDHA:2020:6010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 3638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van de Opiumwet wegens drugsoverlast en -handel

Op 2 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. De burgemeester van Leiden had op 6 mei 2020 besloten om de woning van verzoeker te sluiten vanwege ernstige overlast en drugshandel. Verzoeker, die de woning huurt van een woningcorporatie, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 juni 2020 werd duidelijk dat er bij een doorzoeking op 16 oktober 2019 harddrugs en voorwerpen voor drugshandel in de woning waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de vele meldingen van overlast en de aanwezigheid van drugsgerelateerde attributen. Verzoeker betwistte de drugshandel en stelde dat de sluiting een onevenredige inbreuk op zijn persoonlijke omstandigheden vormde. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en dat de burgemeester in redelijkheid tot deze maatregel had kunnen besluiten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was op basis van de feiten en omstandigheden die waren vastgesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3638
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.A. Kamphuis),
tegen

de burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigde: B. Vinkenvleugel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning aan [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning) met ingang van 26 mei 2020 voor een periode van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de werking van het primaire besluit opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 18 juni 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen verbalisant [verbalisant] , rapporteur van de bestuurlijke rapportages.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker huurt de woning van woningcorporatie [woningcorporatie] .
3. Blijkens het besluit van 6 mei 2020 acht verweerder zich bevoegd om tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over te gaan omdat bij de doorzoeking op 16 oktober 2019 een hoeveelheid harddrugs, softdrugs en voorwerpen voor de drugshandel zijn gevonden. Volgens verweerder worden vanuit de woning drugs verkocht, afgeleverd, verstrekt of zijn drugs daartoe aanwezig. Dat blijkt ook uit de vele overlastmeldingen die laten zien dat aanloop van personen vanuit de woning alsmede het structurele gebruik, verkoop, handel en de aanwezigheid van drugs negatieve ernstige effecten op de gemeenschap en buurtbewoners heeft. Door het sluiten van de woning wil verweerder de illegale situatie beëindigen, de loop uit het pand halen en de handel in verdovende middelen alsmede de overlast voorkomen. Een waarschuwing vindt verweerder niet proportioneel.
Verweerder baseert zich op een bestuurlijke rapportage van de politie Eenheid Den Haag, basisteam Leiden-Midden, van 7 november 2019 met daarin een achttal klachten van omwonenden en incidenten die de politie heeft ontvangen in de periode van
31 december 2017 tot en met 15 oktober 2019. De politie heeft ter plaatse ruzies in de woning opgebroken en waargenomen dat drugsgebruikers en -dealers (kort) de woning betraden. Op 15 oktober 2019 heeft de politie een man gezien die vanuit de woning kwam en als bijrijder in een personenauto stapte om vervolgens op twee plaatsen vermoedelijk een drugsdeal uit te voeren. Op 16 oktober 2019 heeft de politie de woning van verzoeker doorzocht. In de woning werd aangetroffen:
- artikelen om drugs te gebruiken;
- meerdere kleine weegschalen te gebruiken om drugs te wegen;
- meerdere lege doorzichtige gripzakjes die door dealers worden gebruikt om kleine hoeveelheden drugs te verpakken; en,
- koffers, kleding en een paspoort van een bij de politie bekende drugsdealer waarvan verzoeker heeft verklaard dat hij tijdelijk bij verzoeker sliep.
Verzoeker heeft de vondst van de aangetroffen goederen en een gebruikershoeveelheid drugs niet bestreden.
Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 16 april 2020 blijkt dat er op 21 maart 2020 en 3 april 2020 politie aanwezig was in de woning wegens een melding van ruzie tussen verzoeker en een derde.
Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 4 juni 2020 blijkt dat op 18 mei 2020 de politie met een voor hen bekende drugsgebruiker heeft gesproken. Hij verklaarde dat dealers drugs verkopen vanuit de woning van verzoeker. Ook is op dezelfde datum verzoeker aangehouden en had hij 1,5 gram cocaïne bij zich.
Verweerder heeft in laatstgenoemde omstandigheden aanleiding gezien het voornemen van 7 februari 2020 om tot sluiting van de woning van verzoeker over te gaan, gestand te doen.
4. Verzoeker betwist dat in zijn woning handel in verdovende middelen heeft plaatsgevonden. Hij gebruikt zelf regelmatig drugs en het is logisch dat hij met regelmaat contact heeft met mensen die hem drugs verkopen. Dit is echter geen bewijs van drugshandel. In zijn woning is enkel een gebruikershoeveelheid aangetroffen en er is daarom geen sprake van een strafbaar feit of grond voor sluiting van de woning. Daarnaast is de verhuurder een civielrechtelijke procedure gestart tot ontbinding van de huurovereenkomst. De civielrechtelijke procedure leent zich volgens verzoeker voor een betere afweging van de bewijzen ten aanzien van de vermeende overlast en verweerder loopt met de uitvoering van besluit vooruit op een inhoudelijke beoordeling van deze casus. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker is dit een onevenredige inbreuk.
5. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op verzoeker.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Bevoegdheid
6. Allereerst is in geschil of verweerder bevoegd is om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning over te gaan. Verweerder acht zich bevoegd gelet op de feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2400).
7. De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals ter zitting ook is besproken, niet uit de bestuurlijke rapportage van 7 november 2019 blijkt dat bij de doorzoeking van verzoekers woning op 16 oktober 2019 verschillende soorten drugs zijn aangetroffen, zoals verweerder in het primaire besluit heeft vermeld. Verweerder heeft evenwel opgemerkt dat bij voornoemde doorzoeking een gebruikershoeveelheid drugs is aangetroffen, hetgeen abusievelijk niet in de bestuurlijke rapportage is vermeld. Verzoeker heeft erkend dat er tijdens de doorzoeking een gebruikershoeveelheid drugs in de woning aanwezig was. Nu dit niet in geschil is, gaat de voorzieningenrechter daar in het navolgende dan ook vanuit.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht op grond van de bestuurlijke rapportage het aannemelijk acht dat in de woning van verzoeker drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. In de bestuurlijke rapportages van de politie is uitgebreid beschreven dat de woning gedurende een lange periode veelvuldig en vaak kortdurend werd bezocht door personen. Verweerder wijst terecht op de meldingen van 11 en 15 oktober 2019 en 18 mei 2020 waarbij de politie heeft gesproken met drugsgebruikers die verklaarden in de woning drugs te hebben gekocht. Verder is op 15 oktober 2019 door de politie gezien dat iemand de woning kort betrad om vervolgens op twee plaatsen in de gemeente vermoedelijk een drugsdeal uit te voeren. Ten tijde van de controle van 18 juni 2019 en de huiszoeking van 16 oktober 2019 zijn in de woning attributen gevonden voor het gebruiken, wegen en verpakken van drugs – weegschalen, gripzakjes en (base)pijpjes – en verzoeker en derden hebben verklaard drugs te hebben gebruikt in de woning. Voorts heeft verzoeker verklaard dat een bij de politie bekende drugsdealer bij hem verbleef. Deze feiten en omstandigheden maken het aannemelijk dat in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt en maken verweerder bevoegd om de woning te sluiten. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter nog op dat de burgemeester ook bevoegd is om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen indien geen drugs zijn aangetroffen in de woning, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning (zie voornoemde Afdelingsuitspraak van 18 juli 2018, rechtsoverweging 5.1.).
9. Dat verzoeker zelf regelmatig drugs gebruikt en om die reden in aanraking komt met andere gebruikers en drugsverkopers, leidt niet tot een ander oordeel. De aanwezigheid van een gebruikershoeveelheid drugs is voor verweerder niet leidend geweest om zijn bevoegdheid toe te passen. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat vanuit de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt en overlast veroorzaken voor de omgeving. Nu attributen om drugs te verstrekken zijn aangetroffen en een bij de politie bekende drugsdealers bij verzoeker verbleef, is het voldoende aannemelijk dat vanuit de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Het is immers niet bepalend of de drugs door verzoeker zelf werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Bepalend is of dit in de door hem bewoonde woning plaatsvond (zie voornoemde Afdelingsuitspraak, rechtsoverweging. 5.2.). De verklaringen van verzoeker dat de gripzakjes en weegschalen aanwezig waren om zijn eigen gebruik te faciliteren en om de gekochte drugs te wegen, doet onvoldoende afbreuk aan de meldingen en constateringen van de politie en leiden om die reden niet tot een ander oordeel.
10. Het betoog van verzoeker dat hij nimmer door een strafrechter is veroordeeld en daarom niet aantoonbaar sprake is geweest van een overtreding van de Opiumwet, volgt de voorzieningenrechter niet. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure. Ook is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting van de woning over te gaan. De persoonlijke verwijtbaarheid is echter wel relevant voor de vraag of de sluiting evenredig is. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:395).
11. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om over te gaan tot sluiting van de woning van verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Noodzakelijkheid en evenredigheid sluiting
12. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder gelet op de aangevoerde omstandigheden in redelijkheid van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan, gebruik heeft kunnen maken. In dat kader is van belang in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde en, als in beginsel de noodzakelijkheid is gegeven, of de sluiting evenredig is.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid is overgegaan tot het sluiten van de woning. Verweerder heeft geconstateerd dat er structurele, frequente en in ernstige mate druggerelateerde overlast plaatsvindt en heeft verwezen naar de feiten en omstandigheden uit de bestuurlijke rapportages (de meldingen van omwonenden, de waarnemingen van verbalisanten en de korte bezoeken van drugsgebruikers). Verweerder heeft hieraan de conclusie mogen verbinden dat de overlast en de ‘loop’ naar de woning de woningsluiting noodzakelijk maken. Daarbij heeft verweerder terecht ter zitting betoogd dat het geven van een formele waarschuwing geen vereiste is voor het opleggen van de woningsluiting en verweerder gelet op de lange duur van de overlast en de toeloop van drugsgebruikers in redelijkheid heeft mogen afzien van een minder ingrijpende maatregel. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat uit de gedingstukken blijkt dat begin 2018 door de wijkagent, [woningcorporatie] en De Binnenvest met verzoeker is gesproken over de overlast. Hoewel in de periode tot augustus 2018 geen overlast meer plaatsvond, zijn de overlastmeldingen en politiewaarnemingen in de periode na augustus 2018 weer hervat. Ook heeft verzoeker ter zitting verklaard hij door de woningbouwvereniging is gewaarschuwd omtrent (geluids- en afval)overlast. Verzoeker was dus een gewaarschuwd mens.
14. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid, zoals de Afdeling oordeelt in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). Verweerder heeft om die reden kunnen volstaan met een verwijzing naar de daklozenopvang, voor zover verzoeker geen alternatieve huisvesting in zijn sociaal netwerk zou kunnen regelen. Verzoeker heeft de geschiktheid van de daklozenopvang betwist gelet op zijn leeftijd en matige gezondheid. Hij heeft zijn betoog echter niet met stukken onderbouwd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat de daklozenopvang ongeschikt is. Verweerder heeft dan ook de gevolgen van de woningsluiting voldoende meegewogen in zijn besluitvorming door de verwijzing naar de daklozenopvang en dat niet is gebleken dat verzoeker geen geschikte vervangende woonruimte kan regelen.
15. Uit voornoemde Afdelingsuitspraak van 28 augustus 2019 volgt dat de gevolgen van de woningsluiting in het kader van de evenredigheid van de maatregel dienen te worden betrokken door verweerder. Een van die gevolgen kan zijn dat de betrokkene niet kan terugkeren naar de woning na de sluiting omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding gemaakt kan worden, aldus de Afdeling. De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat de verhuurder van verzoeker een ontbindingsprocedure is gestart, eerst in onderhavig verzoekschrift en in bezwaar naar voren is gebracht. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in deze omstandigheid geen aanleiding ziet om af te zien van de woningsluiting. Verweerder motiveert dat de sluiting is opgelegd om de ‘loop’ uit het pand te halen. Ook heeft verweerder gewezen op de verwijtbaarheid van verzoeker en het algemeen belang van de aantasting van de openbare orde en woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met deze motivering de ontbindingsprocedure voldoende heeft betrokken. Verweerder kan in de beslissing op bezwaar de motivering verder uiteenzetten. Dat, zoals verzoeker heeft gesteld, verweerder met de woningsluiting vooruit loopt op een inhoudelijke beoordeling van de ontbindingsprocedure, volgt de voorzieningenrechter niet. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt staat de civiele procedure die door de eigenaar van de woning aanhangig is gemaakt los van het bestuursrechtelijke traject dat wordt gevolgd en de bevoegdheid van verweerder en is sprake van een andere juridische beoordeling dan in het voorliggende bestuursrechtelijke geschil.
Conclusie
16. Naar verwachting zal het primaire besluit in bezwaar in stand blijven, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 2 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.