ECLI:NL:RBDHA:2020:5964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schending van rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 juni 2020 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de bewaring van eiser, die op 11 mei 2020 was opgelegd. Eiser, die Algerijnse nationaliteit heeft, stelde dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de maatregel van bewaring, waardoor hij gedurende vier weken zonder rechtsbijstand was. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de bewaringsmaatregel niet op de juiste wijze was verzonden naar de juiste raadsman, mr. L.J. Meijering, maar naar mr. H.A. Jeuring, die niet de bewaringsadvocaat was. Dit leidde tot de conclusie dat eiser in zijn belangen was geschaad, aangezien hij geen rechtsbijstand had ontvangen tijdens zijn inbewaringstelling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel met ingang van 23 juni 2020 en kende eiser een schadevergoeding toe van € 3.520,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.050,- aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte kennisgeving in vreemdelingenrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12249
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. De Vita).
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Vilalta Cambra Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Verweerder heeft op 22 juni 2020 een nader stuk overgelegd. Eiser heeft hier op 23 juni 2020 op gereageerd. De rechtbank heeft dezelfde dag het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2004] . Eiser is op 24 april 2020 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Deze maatregel is op 11 mei 2020 omgezet naar de onderhavige maatregel, omdat eiser zijn asielaanvraag had ingetrokken.
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder tijdig een kennisgeving naar de rechtbank heeft verzonden. Eiser is op 11 mei 2020 in bewaring gesteld op de huidige grondslag. Verweerder is op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw verplicht om uiterlijk de achtentwintigste dag na de bekendmaking van maatregel een kennisgeving te sturen. Verweerder had dus uiterlijk op 8 juni 2020 een kennisgeving naar de rechtbank moeten versturen. Verweerder stelt dat hij op 4 juni 2020
het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) een kennisgeving heeft toegezonden, maar heeft nagelaten om daarbij de maatregel van bewaring als bijlage toe te voegen. Het CIV was hierdoor onvoldoende geïnformeerd door verweerder en de kennisgeving is daardoor niet aan de rechtbank doorgezonden. Eiser heeft uiteindelijk zelf op 10 juni 2020 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan artikel 94, eerste lid, van de Vw. Dit verzuim leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel vanaf de dag volgend op de dag waarop de termijn voor het doen van een kennisgeving is geëindigd.1 Desondanks zal de rechtbank om een andere reden het beroep van eiser gegrond verklaren.
3. Eiser voert aan dat de bewaring onrechtmatig is, omdat zijn bewaringsadvocaat niet is ingelicht over de maatregel van 11 mei 2020. Daardoor heeft eiser tijdens zijn inbewaringstelling geen rechtsbijstand ontvangen met als gevolg dat hij in zijn belangen is geschaad. In het ‘Proces-verbaal van het gehoor (artikel 59, 59a, of 59b Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000)’ van 11 mei 2020 staat vermeld dat de mr. H.A. Jeuring is ingelicht over de bewaringstelling van eiser. Echter, H.A. Jeuring is de asieladvocaat van eiser en niet diens bewaringsadvocaat. Dit blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 11 mei 20202 op het beroep tegen de eerdere bewaringsmaatregel van eiser. In deze procedure werd eiser bijgestaan door mr. L.J. Meijering. Bovendien blijkt volgens eiser uit het overgelegde faxbericht van 13 mei 2020 van mr. H.A. Jeuring dat ook hij de stukken over de inbewaringstelling van eiser niet op 11 mei 2020 heeft ontvangen.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de stukken omtrent de maatregel van bewaring op 11 mei 2020 zijn verzonden naar mr. H.A. Jeuring. Hieruit volgt dat in ieder geval een raadsman op de hoogte is gesteld van het opleggen van de bewaringsmaatregel. Gelet hierop is eiser niet van rechtsbijstand verstoken geweest. Verweerder beschikt echter niet over een faxbevestiging aan mr. H.A. Jeuring en kan ook niet met zekerheid stellen dat deze alsnog volgt.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat eiser voorafgaand aan het gehoor voor de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij geen advocaat bij het gehoor wil, maar wel heeft verzocht om rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring.
Nu uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen,van 11 mei 2020 blijkt dat mr. L.J. Meijering eisers bewaringsadvocaat was, had verweerder mr. L.J. Meijering en niet mr. H.A. Jeuring op de hoogte moeten stellen van de maatregel van bewaring.
Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de stukken omtrent de maatregel van bewaring daadwerkelijk op 11 mei 2020 zijn verzonden naar mr. H.A. Jeuring. Verweerder kan namelijk geen faxbevestiging overleggen en ook niet met zekerheid stellen dat deze bevestiging alsnog volgt. Bovendien geeft ook het faxbericht van 13 mei 2020 van mr. H.A. Jeuring de rechtbank reden om te twijfelen of hij op 11 mei 2020 op de hoogte is gesteld van de bewaringsmaatregel van eiser. In het faxbericht vraagt mr. H.A. Jeuring verweerder namelijk om eiser een intrekkingsverklaring van zijn asielaanvraag te laten ondertekenen. De asielaanvraag van eiser was op 11 mei 2020 echter al ingetrokken en om die reden was de maatregel van 24 april 2020 ook omgezet. Gelet op het voorgaande is eiser, ondanks zijn verzoek daartoe, geen raadsman toegevoegd zodra hem zijn vrijheid was ontnomen en gaat de rechtbank ervan uit dat hij

1.ECLI:NL:RVS:2005:AT6202.

2 NL20.9492.
gedurende de periode vanaf zijn inbewaringstelling van 11 mei 2020 tot aan het beroep van 10 juni 2020, zijnde een periode van meer dan vier weken, van rechtsbijstand verstoken is geweest. Immers, verweerder heeft niet gesteld, noch is de rechtbank gebleken dat eiser eerder dan 10 juni 2020 door een raadsman is bijgestaan. Dit betekent dat artikel 100, eerste lid, van de Vw is geschonden en daarmee is reeds gegeven dat eiser in zijn belangen is geschaad.
6. Zoals onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 april 20163 volgt, maakt een dergelijk gebrek de inbewaringstelling pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Nu verweerder ter zitting en bij het verstrekken van nadere inlichtingen geen zwaarwegende belangen heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. Gelet daarop is de maatregel onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 juni 2020.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 44 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 44 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.520,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

3.ECLI:NL:RVS:2016:1016.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 juni 2020;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.520,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2020
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.