6.6Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader affectieschade
Naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van een overleden slachtoffer kunnen zich als benadeelde partij voegen in het strafproces ter zake van een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in art. 6:107 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) resp. 6:108 lid 3 BW. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon, waarmee men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt.
Onder deze naasten vallen onder meer degenen die ten tijde van de gebeurtenis ouder van de gekwetste is (6:107 lid 1 onder b, lid 2 sub c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 1 onder b als naasten worden beschouwd (lid 2 sub g).
Om in aanmerking te komen voor vergoeding van affectieschade moet er worden voldaan aan drie vereisten:
- er moet sprake zijn van een naaste,
- er moet een causaal verband bestaan tussen het misdrijf en het letsel, en
- er moet sprake zijn van een overleden slachtoffer of van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel.
Aan de eerste twee vereisten is voldaan. Er is sprake van een naaste, de benadeelde partij is immers moeder van het slachtoffer en er is sprake van een verband tussen het misdrijf en het letsel. Aan het derde vereiste is evenwel niet voldaan omdat het slachtoffer niet is overleden en evenmin aan de orde is dat hij blijvend letsel aan het voorval heeft overgehouden.
De benadeelde partij dient in haar vordering, voor zover deze ziet op vergoeding van affectieschade, dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Juridisch kader shockschade
De Hoge Raad (HR) heeft in diverse uitspraken bepaald welke eisen gelden om aan te kunnen nemen dat sprake is van een onrechtmatige daad die verplicht tot vergoeding van deze vorm van schade (zie onder meer HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Bij de benadeelde partij moet een hevige emotionele schok teweeggebracht zijn door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich, zo heeft de HR overwogen, met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde werd totaal onverwacht geconfronteerd met haar zoon die was neergeschoten en hevig bloedend op straat voor haar woning lag. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit voorval bij de benadeelde een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht en dat zij last heeft van herbelevingen en bang is voor herhaling. Zij heeft zich onder behandeling van een psycholoog moeten stellen die PTSS en een depressieve stoornis heeft vastgesteld.
De rechtbank acht het toekennen van een vergoeding wegens geleden immateriële schade in de vorm van shockschade dan ook op zijn plaats. Alles afwegende zal de rechtbank aan de benadeelde partij naar billijkheid een bedrag van € 5.000,00 toewijzen.
Zij zal de benadeelde partij op dit punt voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens deze benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [moeder slachtoffer] .
[naam]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade in de vorm van affectieschade.