bepaling dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure en rechtsbijstand
draagt;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
bepaling dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man is en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw is;
bepaling dat de kinderen samen in de oneven weken bij de man zijn van vrijdag 19.30 uur tot vrijdag 19.30 uur en in de even weken bij de vrouw van vrijdag 19.30 uur tot vrijdag 19.30 uur;
bepaling dat de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij de man doorbrengen en de andere helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw overeenkomstig het als productie 19 door de man overgelegde overzicht;
bepaling dat de vrouw samen met de man verplicht is deel te nemen aan het traject van Ouderschap Blijft dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen traject ter verbetering van de communicatie;
het verlenen van vervangende toestemming om [minderjarige 1] aan te melden voor een behandeling door een door de man aan te wijzen orthodontist en dat [minderjarige 1] het door de orthodontist geïndiceerde traject mag volgen;
6. bepaling dat het echtscheidingsconvenant van [datum] 2017 dat als productie 15 is overgelegd met uitzondering van artikel 2 deel uitmaakt van de beschikking;
7. bepaling dat de vrouw binnen 1 dag na betekening van de in deze te wijzen beschikking, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, de als productie 25 overgelegde volmacht tot partiële verdeling en levering van de woning aan de [adres woning] [plaatsnaam woning] aan de man alsmede de polis bij [naam polis] met nummer [nr.] , te ondertekenen en deze tezamen met een kopie van haar geldige identiteitsbewijs persoonlijke te overhandigen aan mr. N.P.J.M. Kreté-Marres, zulks op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag voor iedere dag dat de vrouw de getekende volmacht tezamen met een kopie van haar geldige identiteitsbewijs niet heeft overhandigd aan mr. N.P.J.M. Kreté-Marres, dan wel een zodanige ingangsdatum en dwangsom als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen;
8. bepaling dat als de vrouw haar volmacht zoals genoemd onder 9 niet binnen 3 dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, ondertekend en tezamen met een kopie van haar geldige identiteitsbewijs aan mr. N.P.J.M. Kreté-Marres heeft overhandigd, dan wel de levering van de woning aan de [adres woning] [plaatsnaam woning] alsmede de polis bij [naam polis] met nummer [nr.] aan de man om andere redenen niet door gaat, deze beschikking zal gelden als vervangende volmacht, als bedoeld in artikel 3:300 BW ten aanzien van alle in de volmacht verzochte rechtshandelingen;
9. bepaling dat de vrouw in verband met de weigering tot nakoming van de gemaakte afspraken in het echtscheidingsconvenant aan de man een schadevergoeding dient te voldoen van € 56.180,- zijnde onder meer een schadevergoeding in verband met de door de man gemaakte advocaatkosten, kosten van taxatie, kosten van verkrijgen van een hypotheekofferte dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding;
Subsidiair:
Indien de rechtbank beslist dat het echtscheidingsconvenant al dan niet geheel kan worden vernietigd, hetgeen de man betwist:
10. bepaling dat de man met ingang van de in deze te wijzen beschikking met een bedrag van € 186,- per maand dient bij te dragen aan de kinderrekening en de vrouw met een bedrag van € 62,- per maand, dan wel dat de man en de vrouw een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag dienen over te maken naar de kinderrekening van welke kinderrekening alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen worden voldaan met uitzondering van de kosten van de kinderopvang alsmede te bepalen dat partijen verplicht zijn de kinderbijslag en alle toeslagen voor de kinderen zoals het kindgebonden budget naar deze kinderrekening dienen over te maken;
10. bepaling van de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op nihil, met ingang van 1 augustus 2017, dan wel de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dan wel binnen 2 jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dan wel op 1 augustus 2023 dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn op nihil te bepalen;
10. bepaling dat met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand de verplichting van de man om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw eindigt, dan wel binnen 2 jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dan wel op 1 augustus 2023 dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn eindigt mits niet later dan 1 augustus 2023 en deze termijn niet meer kan worden verlengd;
10. bepaling dat de woning aan de [adres woning] [plaatsnaam woning] aan de man wordt toebedeeld voor
€ 1.050.000,- dan wel voor € 1.087.000,-, dan wel voor de waarde op 24 november 2019 van € 1.080.000,- dan wel voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen waarde, alsmede de polis bij [naam polis] met nummer [nr.] aan de man wordt toebedeeld voor € 56.035,- dan wel voor de waarde op 10 december 2019 onder de verplichting van de man om de restant hypotheek van € 914.481,- als eigen schuld te voldoen en onder de verplichting van de man om wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 95.777,- te voldoen alsmede om te bepalen dat indien de rechtbank van oordeel is dat de man wegens de toedeling van de woning en de polis van [naam polis] een hoger bedrag dan € 95.777,- wegens overbedeling aan de vrouw dient te voldoen de vrouw verplicht is om de helft van hetgeen de man met ingang van 1 augustus 2017, dan wel met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, in de woning heeft geïnvesteerd en op de hypothecaire geldlening en op de lening aan de ouders van de man heeft afgelost alsmede de helft van de betaalde premies aan [naam polis] zijnde een bedrag van € 31.211,50 aan de man dient te voldoen dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
14. bepaling dat de vrouw haar volledige medewerking dient te verlenen aan de levering van de woning en de polis bij [naam polis] met nummer [nr.] aan de man alsmede te bepalen dat als de levering om wat voor reden aan de man niet doorgaat, deze beschikking zal gelden als vervangende volmacht, als bedoeld in artikel 3:300 BW ten aanzien van alle benodigde rechtshandelingen om tot levering van de woning aan de [adres woning] [plaatsnaam woning] en de polis bij [naam polis] met nummer [nr.] aan de man te komen;
14. bepaling dat de vrouw aan de ouders van de man dient te voldoen een bedrag van
€ 18.500,- te vermeerderen met een rente van 6% met ingang van 1 augustus 2017 tot aan de dag dat de vrouw haar aandeel in de lening inclusief de verschuldigde rente heeft afgelost;
16. bepaling dat als de man niet kan zorgdragen voor het ontslag van de hypothecaire geldlening en de woning aan de [adres woning] [plaatsnaam woning] verkocht dient te worden aan derden en uit de verkoopopbrengst dient te worden voldaan de hypothecaire geldlening, de geldlening van € 37.000,- aan de ouders van de man te vermeerderen met de met ingang van 1 augustus 2017 verschuldigde rente van 6%, hetgeen de man met ingang van 1 augustus 2017, dan wel met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, in de woning heeft geïnvesteerd en op de hypothecaire geldlening en op de lening aan de ouders van de man heeft afgelost alsmede de helft van de door de man betaalde premies aan [naam polis] en overige kosten die door de man zijn voldaan zijnde een bedrag van € 31.211,50 aan de man dient te voldoen, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Bodemprocedure (C/09/560176 en C/09/570928)
Echtscheiding
Ontvankelijkheid/ouderschapsplan
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan dient te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank is gebleken dat de ouders op 26 juli 2017, onder begeleiding van Ouderschap Blijft, een eerste ouderschapsplan hebben opgesteld en vervolgens op 22 december 2017 een tweede ouderschapsplan, dat als bijlage bij het echtscheidingsconvenant is gevoegd. De rechtbank begrijpt dat beide ouders het meest recente ouderschapsplan van 22 december 2017 op bepaalde punten willen wijzigen en/of nader concretiseren. De rechtbank zal daarover in het hiernavolgende beslissen.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de vrouw en de man ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De door de vrouw gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is door de man erkend en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Het echtscheidingsconvenant
De man en de vrouw hebben op 22 december 2017 een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin zij de gevolgen van de scheiding hebben geregeld.
De vrouw stelt nu primair dat het convenant niet langer geldig is, dan wel subsidiair dat het convenant moet worden vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 3:44 BW of artikel 6:228 BW of dat het convenant moet worden gewijzigd op grond van de redelijkheid en billijkheid. De man heeft dit gemotiveerd betwist. Nu voor de beoordeling van het geschil van belang is of er sprake is van een gewone overeenkomst of – zoals de man stelt – van een vaststellingsovereenkomst, zal de rechtbank eerst deze vraag beantwoorden en daarna de stellingen ten aanzien van de geldigheid van het echtscheidingsconvenant, de eventuele wilsgebreken en de redelijkheid en billijkheid bespreken en beoordelen.
Karakter van het convenant: vaststellingsovereenkomst?
Indien het echtscheidingsconvenant, of onderdelen daarvan, aangemerkt kunnen worden als vaststellingsovereenkomst, heeft dit gevolgen voor het beroep van de vrouw op de vernietigbaarheid van het convenant. De Hoge Raad heeft immers beslist dat indien er sprake is van een vaststellingsovereenkomst, het convenant achteraf in beginsel niet kan worden aangetast. Tegenbewijs komt dan in het geheel niet meer aan de orde. Hierdoor is het in beginsel niet mogelijk om na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met een beroep op dwaling de overeenkomst te vernietigen (ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1081). De Hoge Raad heeft daarbij ook aangegeven dat per in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraak/regeling zal moeten worden beoordeeld of er sprake is van een vaststellingsovereenkomst (HR 20 maart 2009, RFR 2009, 64). Bij deze beoordeling is van belang wat partijen hebben beoogd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt. In de algemene inleiding bij het convenant hebben partijen onder punt 7 het volgende opgenomen: ‘
Voor zover in dit convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beslechting en/of voorkoming van onzekerheid of geschil over wat rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet. Dit zal slechts dan het geval zijn wanneer dat uitdrukkelijk wordt vermeld;’. In de inhoudelijke bepalingen uit het convenant is vervolgens bij geen enkel artikel of (geschil)punt uitdrukkelijk vermeld dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst. Nu dit nergens expliciet is aangegeven, zal de rechtbank – in het licht van de aangehaalde alinea – noch het echtscheidingsconvenant als geheel noch onderdelen daarvan aanmerken als vaststellingsovereenkomst.
Geldigheid van het convenant in het licht van mededeling(en) van partijen?
De vrouw stelt – kort weergegeven – allereerst dat het convenant ‘niet geldig is’ door de expliciete mededeling van de man op 10 januari 2018 dat het convenant wat hem betreft van tafel was. In de bewuste e-mail (productie 4 van de vrouw) heeft de man het volgende geschreven: ‘
Met betrekking tot het convenant tussen [X] en ondergetekende verzoek ik u deze ‘on hold’ te zetten en dus niet in te dienen bij de rechtbank. Reden is dat ik de afgelopen dagen nieuwe informatie heb gekregen waaruit blijkt dat ik geruime tijd voor, tijdens en na de mediation ben voorgelogen en dat gedurende de mediation informatie is onthouden, die cruciaal zou zijn geweest voor mijn positie tijdens de onderhandeling. Deze week is [X] met vakantie en ik ga deze zaterdag voor 2 weken met vakantie. Tijdens mijn vakantie ben ik niet bereikbaar noch beschikbaar. Ik neem aan dat [X] en ik daarna de ontstane situatie bespreken, waarbij ik opmerk dat alle financiële elementen van het convenant wat mij betreft van tafel zijn en opnieuw moeten worden onderhandeld.’
In haar e-mail van 1 juli 2018 (productie 5 van de vrouw) heeft de vrouw geschreven dat zij dan ook meende dat het convenant niet geldig was en op 9 januari 2019 heeft de vrouw, middels een brief van haar advocaat, het convenant buitengerechtelijk vernietigd.
De man betwist hetgeen de vrouw stelt. Hij wijst op een e-mail van de vrouw aan hem van 5 mei 2018 waarin de vrouw schrijft: ‘
Ik wil er ook graag uitkomen en de echtscheiding rond hebben. Daarom heb ik in december het echtscheidingsconvenant getekend. (…)’ en een e-mail van de man aan de vrouw van 8 juli 2018 waarin hij heeft aangegeven: ‘(…)
Je stelt dat we zijn overeengekomen dat het convenant van tafel is en daarmee niet geldig is. Dit is feitelijk onjuist en ik wil je andermaal vragen om te stoppen met feitelijke onjuistheden op schrift te stellen(…)’.
De man stelt dat zijn uitlatingen van 10 januari 2018 in een opwelling zijn gedaan en dat hij nooit het gehele convenant van tafel heeft willen hebben. Hij wilde enkel een addendum bij het echtscheidingsconvenant (laten) opstellen. Over dit addendum hebben partijen ook onderhandeld bij hun toenmalige advocaat mr. Verboom, hetgeen blijkt uit bijvoorbeeld de e-mail van 2 mei 2018 (bijlage 23 bij productie 24 van de man).
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar standpunt dat het convenant op basis van de uitlatingen die partijen over en weer hebben gedaan niet meer geldig zou zijn – gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien heeft de vrouw tijdens de zitting desgevraagd aangegeven dat zij na de betreffende e-mail van de man van 10 januari 2018 nog steeds achter de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken stond. Dit blijkt ook uit de mail die de vrouw op 5 mei 2018 aan de man heeft gestuurd. Pas nadat de vrouw andere juridische bijstand had ingeschakeld, is zij van mening veranderd over de gemaakte afspraken. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van de vrouw tijdens de zitting dat zij er tot dat moment (juni/juli 2018) van uit ging dat het echtscheidingsconvenant ‘goed’ was en de afspraken nagekomen konden worden. De rechtbank leidt hieruit af dat beide partijen, ondanks de mededeling van de man om het echtscheidingsconvenant ‘on hold te zetten en nog niet in te dienen bij de rechtbank’, er vanuit gingen dat de afspraken tussen hen gelding hadden. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat partijen hebben onderhandeld over een addendum, zoals blijkt uit de stukken en de toelichting die partijen ter zitting hebben gegeven, waarbij het convenant in stand zou blijven. Dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen brengt niet met zich dat het convenant van tafel zou zijn. Integendeel, het feit dat tussen partijen gesproken werd over een addendum benadrukt naar het oordeel van de rechtbank juist dat het convenant al die tijd in stand is gebleven.
Wilsgebreken
De vrouw stelt vervolgens dat het convenant moet worden vernietigd op grond van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW) of dwaling (artikel 6:228 BW).
Bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden
De vrouw stelt dat sprake is van (een van) de wilsgebreken genoemd in artikel 3:44 BW. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De vrouw heeft de huwelijkse voorwaarden niet gezien ten tijde van de gesprekken bij de mediator. Zij vertrouwde erop dat de man haar de waarheid vertelde over de inhoud. De man heeft de vrouw vervolgens voorgespiegeld dat partijen een periodiek verrekenbeding hadden en dat hij een aanzienlijke vordering op de vrouw had. Hiermee heeft de man de vrouw bewogen in te stemmen met een aanzienlijk lagere (overname)waarde voor de echtelijke woning. Daarnaast heeft de man met misleiding (ten aanzien van het nieuwe wetsvoorstel partneralimentatie) de vrouw bewogen in te stemmen met een kortere termijn voor partneralimentatie, te weten 6 jaar vanaf 1 augustus 2017, gegoten in de vorm van “extra” door de vrouw te maken kosten voor de kinderen. De man heeft de vrouw bewust misleid door op overtuigende wijze te spreken over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, alsmede de wetswijziging partneralimentatie en hierbij misbruik gemaakt van haar vertrouwen in zijn mededelingen. De man had bovendien een voorsprong in deskundigheid, want hij is fiscaal jurist en heeft dus beroepsmatige kennis. Voorts geldt dat de vrouw onder grote geestelijke druk stond en zij op het moment dat partijen in onderhandeling waren onvoldoende in staat was haar eigen belangen in acht te nemen. De man heeft bewust bevorderd dat de vrouw een voor haar ongunstig convenant ondertekende, terwijl hij wist dat hij haar verkeerd had voorgelicht en wist van haar geestelijke gesteldheid op dat moment, wat hem daar juist van had moeten weerhouden, aldus de vrouw.
De man betwist dat sprake is van een van de vernietigingsgronden van artikel 3:44 BW. De vrouw mag geacht worden bekend te zijn met de inhoud van de huwelijkse voorwaarden die partijen in 2006 samen hebben laten opstellen. Daarnaast zijn de huwelijkse voorwaarden ook nog op 6 november 2017 naar de vrouw toegezonden per e-mail. Voorts geldt dat tussen partijen uitvoerig is gecorrespondeerd over het convenant en de daarin gemaakte afspraken, waarbij er meerdere besprekingen zijn geweest en er verschillende conceptconvenanten zijn opgesteld. Partijen zijn bij het opstellen van het convenant bovendien begeleid door een ervaren MFN-mediator ( [naam mediator 1] ), die is benaderd op voorstel van de vrouw. De mediator heeft een financieel deskundige – tevens mediator – ( [naam mediator 2] ) ingeschakeld om partijen te informeren over de financiële aspecten van het convenant. Hiernaast heeft de vrouw – die zelf ook hoogopgeleid is en een hoge functie heeft bij het ministerie van Financiën – zich laten adviseren door een collega en een derde die juridisch is geschoold. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat de man haar zou hebben bewogen om in te stemmen met een lagere woningwaarde geldt dat de woning twee keer is getaxeerd in opdracht van beide partijen door een onafhankelijke taxateur. Tegen de achtergrond van de algehele overeenstemming die is bereikt, de begeleiding van professionals, de duur van de mediation, de achtergrond van de vrouw, het feit dat de vrouw zich ten tijde van de mediation heeft laten adviseren, is het onaannemelijk dat de man opzettelijk onjuiste mededelingen aan de vrouw heeft gedaan over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en het wetsvoorstel, dan wel dat hij een andere kunstgreep heeft toegepast om de vrouw tot die overeenkomst te bewegen. Daarbij blijkt nergens uit dat sprake was van de door de vrouw geschetste geestelijke gesteldheid en/of dat sprake is van een enkel voor de vrouw ongunstig convenant, aldus de man.
De rechtbank is van oordeel dat bij de totstandkoming van het convenant geen sprake is geweest van bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. De rechtbank is uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken gebleken dat partijen onder begeleiding van twee deskundige mediators een intensief traject hebben gevolgd om tot afspraken te komen, waarbij meerdere besprekingen hebben plaatsgevonden en uitgebreid is gecorrespondeerd over deze afspraken, alvorens tot ondertekening van het echtscheidingsconvenant is overgegaan. De vrouw heeft zich hierbij ook nog laten bijstaan door een (andere) derde. De rechtbank acht het bovendien geheel onaannemelijk dat de vrouw – die zelf ook hoogopgeleid is – de eigen huwelijkse voorwaarden niet kende en (hierdoor) niet kon overzien wat de gevolgen waren van de te maken afspraken. En als dat al zo zou zijn dan komt dat geheel voor haar rekening en risico, omdat van haar verwacht mocht worden dat zij zich zelf op de hoogte zou stellen van alle financiële zaken, mede gezien haar opleiding en deskundigheid. Verder is niet gebleken dat de man de vrouw heeft geïntimideerd, beïnvloed of misleid gedurende de onderhandelingen. Bovendien heeft de vrouw haar stellingen ten aanzien van haar geestelijke gesteldheid op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl aan een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden in verband met de geestelijke gesteldheid hoge eisen worden gesteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw – gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – haar stelling dat het convenant moet worden vernietigd op grond van artikel 3:44 BW onvoldoende heeft onderbouwd.
Dwaling
De vrouw stelt dat sprake is van eenzijdige dwaling aan de zijde van de vrouw. De man heeft de vrouw onjuist voorgelicht, terwijl hij wist of moest weten dat de vrouw – als zij over de juiste informatie had beschikt – het echtscheidingsconvenant niet zo had gesloten.
De man betwist dat sprake is (geweest) van dwaling.
De rechtbank stelt voorop dat zij in het voorgaande heeft geoordeeld dat het echtscheidingsconvenant niet kan worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan het verweer van de man dat het echtscheidingsconvenant niet aantastbaar is vanwege (een wilsgebrek zoals) dwaling. De rechtbank is voorts van oordeel dat de vrouw zich ten aanzien van de vernietiging van het convenant in zijn geheel kan beroepen op het bepaalde in artikel 6:228 BW, maar dat haar beroep op dit artikel – gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – niet slaagt. Zoals reeds uit het voorgaande volgt, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat aan de zijde van de vrouw sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken. Evenmin is gebleken dat de man de vrouw op enig moment onjuist heeft voorgelicht. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit aldus onvoldoende onderbouwde standpunt van de vrouw.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant afwijzen.
Wijziging op grond van de redelijkheid en billijkheid
De vrouw stelt dat het convenant moet worden gewijzigd op grond van de redelijkheid en billijkheid, nu de omstandigheden van het geval meebrengen dat het niet meer aanvaardbaar is om de vrouw onverkort aan de afspraken te houden.
De man betwist hetgeen de vrouw stelt. De afspraken die partijen in het echtscheidingsconvenant hebben gemaakt zijn één geheel. Volgens de man is de vrouw bezig met ‘cherry picking’, nu zij bepaalde afspraken wil laten wijzigen. Bovendien is er geen sprake van een situatie waarbij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien de vrouw wordt gehouden aan de afspraken uit het echtscheidingsconvenant, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bij toepassing van dit artikel moet de nodige terughoudendheid worden betracht. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de vrouw onverkort aan de door partijen gemaakte afspraken te houden. Het echtscheidingsconvenant is een pakketovereenkomst waarin partijen op 22 december 2017 (met elkaar samenhangende) afspraken hebben gemaakt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de partneralimentatie en de kinderalimentatie. Hierbij kunnen ook afspraken worden gemaakt die afwijken van de wettelijke regelingen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de (partner)alimentatie. De omstandigheid dat de vrouw met de kennis van nu – twee jaar later – andere afspraken zou hebben gemaakt, doet aan het voorgaande niets af. Nu de rechtbank ook op dit punt van oordeel is dat de vrouw – gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank het verzoek tot wijziging van het echtscheidingsconvenant conform het voorstel van de vrouw afwijzen.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het echtscheidingsconvenant geldig is en niet op grond van een van de wilsgebreken genoemd in artikel 3:44 BW en artikel 6:228 BW moet worden vernietigd óf op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden gewijzigd. Dit betekent dat de rechtbank de verzoeken van de vrouw die betrekking hebben op de zaken die geregeld zijn in het convenant (afwikkeling huwelijkse voorwaarden, kinderalimentatie en partneralimentatie) zal afwijzen en dat de man en de vrouw moeten overgaan tot uitvoering van de in het echtscheidingsconvenant vastgelegde afspraken.
Aanhechten echtscheidingsconvenant
De rechtbank zal bepalen dat het gehele echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van deze beschikking en zal een kopie van het echtscheidingsconvenant aan de beschikking hechten. De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals de man wenst – enkel artikel 2 (Kinderen/Ouderschapsplan/Kinderkosten), waarin is opgenomen dat beide kinderen de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, hierbij uit te sluiten.
Ondertekening volmacht / artikel 3:300 BW
De man wil bij instandhouding van het echtscheidingsconvenant dat de vrouw een volmacht tekent op straffe van een dwangsom voor levering van de woning aan de man én als de vrouw dit niet doet dat de beschikking van de rechtbank geldt als vervangende volmacht.
De vrouw maakt bezwaar tegen dit verzoek. Zij is coöperatief en de vrees van de man dat zij niet zal meewerken aan de levering van de woning, is dan ook ongegrond.
De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw – nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het echtscheidingsconvenant geldig is – haar medewerking zal verlenen aan de uitvoering van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant. Bovendien zou toewijzing van de verzoeken van de man een partiële verdeling tot gevolg kunnen hebben en dit acht de rechtbank niet wenselijk. De rechtbank zal deze verzoeken van de man daarom afwijzen.
Schadevergoeding
De man stelt dat de vrouw aan hem – overeenkomstig artikel 8 van het echtscheidingsconvenant wegens niet-nakoming dan wel op grond van onrechtmatige daad – een bedrag van € 56.180,- dient te voldoen.
De vrouw betwist dat de man schade heeft geleden. Volgens de vrouw is de gestelde schade door de man niet onderbouwd en ontbreekt oorzakelijk verband tussen de vermeende handelswijze van de vrouw en de door de man gestelde niet onderbouwde kosten.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van een verzoek tot schadevergoeding (op grond van onrechtmatige daad) niet past in onderhavige echtscheidingsprocedure. Bovendien is de verwachting dat de behandeling van dit verzoek tot aanzienlijke en onnodige vertraging van het geding zal leiden. Onder verwijzing naar artikel 827, eerste lid, sub f, Rv zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Hoofdverblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken
Hoofdverblijfplaats
De ouders hebben in artikel 2 van het echtscheidingsconvenant en in het ouderschapsplan van 22 december 2017 opgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allebei hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. De rechtbank begrijpt uit de toelichting tijdens de zitting dat de ouders dit onderling zo hebben afgesproken mede omdat het fiscaal/financieel gezien het meeste voordeel zou opleveren. De man is van mening dat vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw, het beste recht doet aan de feitelijke situatie, waarin de ouders de zorg voor de kinderen delen.
Vooropgesteld moet worden, dat (ook) op het punt van het hoofdverblijf de afspraken uit het echtscheidingsconvenant onverkort van kracht zijn en moeten worden nageleefd. Alleen een wijziging van omstandigheden die zich heeft voorgedaan ná ondertekening van het convenant, zou een andersluidende beslissing van de rechtbank in beeld brengen. Dat de omstandigheden na het ondertekenen van het convenant gewijzigd zijn, is evenwel gesteld noch gebleken. De zorg voor de kinderen waar de man zich in dit verband op beroept, werd door partijen altijd al (min of meer) gedeeld. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
De ouders hebben in het ouderschapsplan van 22 december 2017 afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling). De huidige reguliere zorgregeling houdt in dat de kinderen in de even weken bij de vrouw zijn en in de oneven weken bij de man, waarbij het wisselmoment op vrijdag om 19.00 uur plaatsvindt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals de vrouw verzoekt – het wisselmoment te wijzigen naar zondag om 17.00 uur. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is om de huidige situatie te handhaven, nu de zorgregeling al geruime tijd op deze wijze wordt uitgevoerd en de kinderen hieraan zijn gewend. Om eventuele (praktische en organisatorische) problemen rondom te hockeytraining(en) te voorkomen zal de rechtbank wel bepalen dat het wisselmoment op vrijdag voortaan om 19.30 uur plaatsvindt. De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht ten aanzien van de reguliere zorgregeling zal de rechtbank afwijzen.
Verdeling vakanties, feestdagen en bijzondere dagen
De rechtbank zal een beslissing nemen ten aanzien van de verdeling van de vakanties, de feestdagen en (een deel van de) bijzondere dagen, nu het de ouders niet lukt om samen tot werkbare afspraken te komen, ter nadere invulling van wat hierover in het ouderschapsplan is opgenomen. De rechtbank neemt haar beslissing hierna op in het dictum van deze beschikking. Hierbij is het uitgangspunt genomen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld en zijn conform de wens van de ouders de dagen en het tijdstip van de wisselmomenten genoemd. De rechtbank heeft geprobeerd zo veel als mogelijk tegemoet te komen aan de verdere wensen van beide ouders – te weten dat de man graag iedere voorjaarsvakantie met de kinderen en zijn familie op skivakantie wil en dat de vrouw graag in de oneven jaren Kerst(avond) wil vieren met de kinderen en haar zus die dan uit het buitenland overkomt – bij het verdelen van de vakanties en de feestdagen.
De rechtbank zal het verzoek voor zover dat ziet op verdeling van bijzondere familiedagen, zoals de door de vrouw genoemde verjaardag van haar moeder, de neven-nichten dag, de nieuwjaarsreceptie en familiedag, echter afwijzen. De rechtbank merkt hierbij op dat het de vrouw natuurlijk vrij staat om deze dagen, samen met de kinderen, te bezoeken als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat moment bij haar zijn. Op het moment dat een activiteit door de familie van de vrouw is gepland op een dag dat de kinderen bij de man zijn, ligt dit echter anders. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de ouders in onderling overleg bespreken of de vrouw dan ook met de kinderen naar de familiedag kan. Hierbij staat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop. De rechtbank geeft de ouders in overweging om dit onderwerp tijdens het (hierna te noemen) mediationtraject bij [naam mediator 3] ter sprake te brengen.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat beide ouders tijdens de zitting hebben toegezegd dat zij bereid zijn elkaar altijd toestemming te geven om met de kinderen binnen Europa te reizen, mits er geen negatief reisadvies is afgegeven voor de bestemming in kwestie. De rechtbank gaat er gelet op deze toezegging vanuit dat de ouders zich hier – in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – aan zullen houden.
Beheer ID-bewijzen en paspoorten
De rechtbank begrijpt uit hetgeen tijdens de zitting is besproken dat geen verzoek ter beoordeling aan de rechtbank voorligt nu de ouders dit onderling al hebben geregeld. De ID-bewijzen van de kinderen zijn op dit moment in het beheer bij de vrouw en de paspoorten van de kinderen zijn in beheer bij de man. De rechtbank hoeft op dit punt daarom geen beslissing te nemen.
Vervangende toestemming orthodontist [minderjarige 1]
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige 1] – conform het advies van de tandarts – naar een orthodontist moet gaan. Zij verschillen echter van mening over welke orthodontist de behandeling op zich zal nemen. De man heeft de voorkeur voor orthodontist ‘ [naam orthodontist] , terwijl de vrouw de voorkeur heeft voor een orthodontist in [plaatsnaam orthodontist] . De rechtbank begrijpt uit de toelichting van beide ouders tijdens de zitting dat de tandarts een lijstje met tien orthodontisten heeft verstrekt, waarop zowel de voorkeur van de man als die van de vrouw staat vermeld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat beide orthodontisten kundig zijn en zal haar oordeel niet baseren op vier respectievelijk drie ‘Google reviews’ op internet waaruit volgens de man blijkt dat de orthodontist in [plaatsnaam keuze Y] beter is dan de orthodontist in [plaatsnaam orthodontist] . In plaats daarvan acht de rechtbank doorslaggevend dat de orthodontist in [plaatsnaam orthodontist] , in tegenstelling tot die in [plaatsnaam keuze Y] , voor [minderjarige 1] op fietsafstand is. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat hij een orthodontist bezoekt die zowel kundig is als zo dicht mogelijk bij de woning van zijn beide ouders een praktijk heeft, zodat hij (op den duur) ook zelfstandig naar de afspraken bij de orthodontist kan gaan. De rechtbank zal het verzoek van de man tot vervangende toestemming om [minderjarige 1] aan te melden voor een behandeling door een door de man aan te wijzen orthodontist daarom afwijzen.
Behandeling osteopaat
De rechtbank begrijpt uit hetgeen tijdens de zitting is besproken dat geen verzoek (meer) ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. De rechtbank hoeft op dit punt daarom geen beslissing te nemen.
Verwijzing naar mediation
De ouders hebben allebei aangegeven dat zij het voor de kinderen, die op school overcompensatiegedrag laten zien en stiller en wat huileriger zijn dan vroeger, belangrijk vinden om samen een (hulpverlenings)traject te volgen. Net als de ouders vindt de rechtbank het van groot belang dat de onderlinge communicatie tussen hen verbeterd wordt. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling verschillende opties met de ouders besproken en uiteindelijk voorgesteld om een mediationtraject te starten bij mevrouw [naam mediator 3] Nu de ouders hebben aangegeven dat zij hiervoor gemotiveerd zijn, zal de rechtbank de ouders doorverwijzen.
Het verzoek van de man om, parallel aan het mediationtraject bij [naam mediator 3] , te bepalen dat de vrouw samen met de man verplicht is deel te nemen aan het traject van Ouderschap Blijft, zal de rechtbank afwijzen. Gelet op de kwaliteit van de communicatie van partijen (zoals de rechtbank die uit de stukken en uit het verloop van de zitting heeft opgemaakt) en gegeven het feit dat partijen de weg naar hulpverlening in het verleden steeds hebben weten te vinden, heeft de rechtbank er vertrouwen in dat de begeleiding door [naam mediator 3] volstaat en dat de ouders – mochten zij daarna behoefte hebben aan een nader traject van ouderschapsbemiddeling – zelf de weg naar Ouderschap Blijft kunnen vinden. Het mediationtraject zal om die reden ook niet vergezeld gaan van een terugverwijzing, maar heeft enkel als doel om de ouders te helpen bij het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en bij het (waar nodig) bieden van handvatten bij de implementatie van de beslissingen van de rechtbank. Dit betekent dat de zaak niet wordt aangehouden, maar dat een eindbeschikking volgt.
Kinderalimentatie, partneralimentatie en afwikkeling huwelijkse voorwaarden
De rechtbank zal alle voorliggende verzoeken over de kosten van de kinderen, de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afwijzen, nu over deze onderwerpen in het echtscheidingsconvenant afspraken zijn gemaakt en de rechtbank van oordeel is dat partijen aan deze afspraken zijn gehouden. Bovendien is niet gesteld dat de afspraken uit het echtscheidingsconvenant op een andere grond dan in het voorgaande al is besproken, zouden moeten worden gewijzigd.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Voorlopige voorzieningenprocedure C/09/572844
Voorlopige partneralimentatie
De rechtbank heeft bij beschikking van 11 juni 2019 bepaald dat het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een voorlopige partneralimentatie wordt aangehouden in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure over de geldigheid van het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft in het voorgaande geoordeeld dat het door partijen op 22 december 2017 ondertekende echtscheidingsconvenant geldig is en door partijen moet worden nageleefd en uitgevoerd. Nu in dit echtscheidingsconvenant afspraken zijn gemaakt over de (financiële) afwikkeling van de echtscheiding, waaronder de partneralimentatie, én deze afspraken op het moment van indiening van het verzoek op 30 april 2019 van kracht waren, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een voorlopige partneralimentatie afwijzen.