ECLI:NL:RBDHA:2020:5919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
C-09-592772-KG ZA 20-407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van accountants in kort geding na rapportage aan curator

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2020, is een kort geding aan de orde waarin eisers, waaronder SPORTLED NEDERLAND B.V. en ERBE CONSULTANCY B.V., vorderingen hebben ingesteld tegen de accountants van Alsberg Accountants & Adviseurs B.V. De eisers stellen dat de accountants onrechtmatig hebben gehandeld door een rapportage aan de curator te verstrekken, die heeft geleid tot hun persoonlijke aansprakelijkheid in een eerdere procedure. Deze aansprakelijkheid is in hoger beroep vernietigd, maar de eisers menen dat de rapportage onjuist en onzorgvuldig was, wat hen schade heeft berokkend.

De voorzieningenrechter heeft de zaak mondeling behandeld en geconcludeerd dat de accountants niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de rapportage niet als een persoonsgericht onderzoek kan worden beschouwd en dat de accountants niet gehouden waren om hoor en wederhoor toe te passen. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat de accountants wisten dat hun rapport in de aansprakelijkheidsprocedure zou worden gebruikt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 5.111,--, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de terughoudendheid die in kort geding moet worden betracht bij het toewijzen van geldvorderingen en de noodzaak voor een duidelijk causaal verband tussen het handelen van de gedaagden en de gestelde schade door de eisers. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk kan worden geïnd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/592772 / KG ZA 20-407
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 22 juni 2020
in de zaak van

1.[eiser, sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
SPORTLED NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Westzaan,
3.
ERBE CONSULTANCY B.V.,
statutair gevestigd te Westzaan ,
eisers,
advocaat mr. J.H. van der Weide te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde, sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde, sub 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
ALSBERG ACCOUNTANTS & ADVISEURS B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudend te Hoofddorp,
gedaagden,
advocaat mr. J.S. van Daal te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als enerzijds 'eisers' en anderzijds ' [gedaagde, sub 1] ', ' [gedaagde, sub 2] ' en 'Alsberg' (voor zover gezamenlijk bedoeld ook wel als 'gedaagden').
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door J.W. van Leeuwen, griffier.
Verschenen zijn:
- [eiser, sub 1] , bijgestaan door mr. J.H. van der Weide;
- [gedaagde, sub 1] en [gedaagde, sub 2] , bijgestaan door mr. J.S. van Daal.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Het gaat in deze zaak om de mogelijke aansprakelijkheid van Alsberg en de twee aan haar verbonden registeraccountants, [gedaagde, sub 1] en [gedaagde, sub 2] , tegenover eisers, op grond van onrechtmatige handelen. Naar de kern is het verwijt aan gedaagden dat zij een rapportage hebben verstrekt aan de curator in het faillissement van [X] , op basis waarvan de curator een procedure is gestart tegen eisers bij de rechtbank Amsterdam. In die procedure is, op verschillende gronden, de persoonlijke aansprakelijkheid van eisers voor hun handelwijze in [X] vastgesteld, welk oordeel in hoger beroep geen stand heeft gehouden.
1.2.
Dat de rapportage, op basis van de informatie die gedaagden in 2014 ter beschikking stond, inhoudelijk onjuist of onzorgvuldig is, stellen eisers vooral onder verwijzing naar rapportage van [A] , die dateert uit 2017. Duidelijk is dat de Accountantskamer, in de tuchtprocedure die door eisers is geëntameerd, het een en ander aan te merken heeft op het rapport van gedaagden. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat de Accountantskamer redeneert vanaf het moment dat gedaagden kennis hadden genomen van het standpunt van eisers en van [A] , in oktober 2017. De Accountantskamer is van oordeel dat gedaagden zich vanaf dat moment - dus met terugwerkende kracht - hadden moeten realiseren dat er in wezen sprake is geweest van een persoonsgericht onderzoek en dat de wijze waarop zij in 2014 tot hun aan de curator gerichte rapportage waren gekomen, niet voldeed aan de (procedurele) eisen die de NBA aan een dergelijk onderzoek stelt, met name niet aan de eis van hoor en wederhoor. Op dat moment hadden gedaagden - volgens de Accountantskamer - anders moeten acteren; in ieder geval hadden zij duidelijk moeten maken dat hun rapport uit 2014, met inachtneming van de aan een persoonsgericht onderzoek te stellen eisen, gebreken vertoonde. Op dat moment (oktober 2017) had de rechtbank Amsterdam haar tussenvonnis van 12 april 2017 en eindvonnis van 30 augustus 2017, waaruit een forse veroordeling voor eisers volgde, al gewezen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is op basis van het eindvonnis niet tot executie door de curator overgegaan in verband met een met eisers getroffen regeling.
1.3.
In deze zaak valt op dat gedaagden in hun rapport gericht aan de curator, dat wellicht een betere introductie verdiende (voor wat betreft de aard van de opdracht, de beschikbare informatie en de mate van betrouwbaarheid), uitdrukkelijk hebben vermeld dat het
“uitsluitend voor u”(curator) was bestemd en dat het zonder goedkeuring vooraf
“niet aan derden”ter beschikking mocht worden gesteld. Uit die introductie en de overige tekst van het rapport kan niet worden vastgesteld dat de opdracht van de curator feitelijk neerkwam op een persoonsgericht onderzoek. Het lijkt er dan ook niet op dat gedaagden hun opdracht toen wel als zodanig moesten opvatten. Gelet hierop kan in het bestek van dit kort geding niet zonder meer worden aangenomen dat gedaagden destijds gehouden waren hoor en wederhoor toe te passen.
1.4.
Daar komt bij dat - zelfs als het zo zou zijn dat gedaagden, zoals de Accountantskamer oordeelde, in actie hadden moeten komen toen ze eenmaal tot de ontdekking waren gekomen dat de curator hun rapport in de aansprakelijkheidsprocedure tegen eisers had gebruikt en hun rapport met terugwerkende kracht het stempel van persoonsgericht onderzoek had gekregen - het een gegeven is dat op dat moment het kwaad al was geschied: de veroordeling door de rechtbank lag er immers al.
1.5.
De curator lijkt nu, in zijn aan de advocaat van eisers gerichte e-mail van 16 juni 2020, te beweren (beter: te suggereren) dat gedaagden destijds wel wisten dat het rapport in de procedure bij de rechtbank zou worden gebruikt en dat zij daarmee ook instemden, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter. Dit betreft echter een zeer wankele basis voor een veroordeling in een kort geding zoals hier aan de orde. Te meer nu de curator wel erg eenvoudig over het uitdrukkelijke voorbehoud in het rapport van gedaagden (
“only for your eyes”) stapt.
1.6.
Op de zitting hebben eisers nog aangevoerd dat gedaagden al eerder dan in oktober 2017 - namelijk in februari 2017, vlak vóór de comparitie van partijen - op de hoogte waren van de omstandigheid dat de inhoud van hun rapport was ingebracht in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. Volgens gedaagden is door de curator toen enkel aan hen gevraagd om een toelichting op hun rapport uit 2014, aan welk verzoek is voldaan. Niet duidelijk is geworden of toen bij gedaagden ook al bekend was dat hun volledige rapport was overgelegd in die procedure. Verder rijst - nog los van het vorenstaande - de vraag of gedaagden op dat moment, op eigen initiatief, hadden moeten overgaan tot intrekking van hun rapport, dan wel andere acties hadden moeten nemen.
1.7.
Daarnaast moet worden aangenomen dat er - ondanks de forse kritiek van [A] en de Accountantskamer - nog wel enige discussie (mogelijk) is over de inhoud en de kwaliteit van het rapport van gedaagden. Mede waar zij - kort gezegd - stellen dat zij, in het licht van de opdracht van de curator, slechts beschikten over een beperkte hoeveelheid informatie.
1.8.
Voorts hebben gedaagden - voor zover sprake zou zijn van aansprakelijkheid - gemotiveerd verweer gevoerd ten aanzien van het causale verband tussen hun onzorgvuldig handelen en de door eisers gestelde schade en gesteld dat er in dit geval goede grond is om een deel van de schade toe te rekenen aan eisers wegens eigen schuld. Bovendien hebben gedaagden de door eisers gestelde omvang van de schade bestreden.
1.9.
Gelet op het voorgaande en de terughoudendheid die in kort geding moet worden betracht bij de (toewijzing van) geldvorderingen, leidt het in dit geschil in de bodemprocedure op wezenlijke onderdelen nog te voeren debat tot het oordeel dat de onderhavige vordering van eisers - toewijzing van een voorschot op een verschuldigde schadevergoeding - niet toewijsbaar is.
1.10.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering van eisers af;
2.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 5.111,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 4.131,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak;
2.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
J.W. van Leeuwen mr. H.J. Vetter