In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie die was opgelegd aan een vennootschap onder firma (V.O.F.). De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de beschikking niet aan een handelsnaam kon worden opgelegd, maar de kantonrechter verwierp dit verweer. De zaak werd behandeld via een telefonische verbinding, waarbij zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde aanwezig waren.
De betrokkene werd verweten op 15 maart 2019 met een voertuig niet de rijbaan te hebben gebruikt. De opgelegde sanctie bedroeg € 104,00. De gemachtigde voerde aan dat de sanctie niet aan een handelsnaam kon worden opgelegd, maar de kantonrechter oordeelde dat de sanctie terecht was opgelegd aan de vennootschap onder firma, ondanks het ontbreken van de aanduiding 'V.O.F.' op de beschikking. De kantonrechter stelde vast dat de officier van justitie zijn beslissing onvoldoende had gemotiveerd, wat leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
De kantonrechter concludeerde dat de gedraging was verricht en dat er geen aanleiding was voor matiging van de boete. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd wegens een motiveringsgebrek, maar de onderliggende boete bleef in stand. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat er geen rechtens te respecteren belang was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de officier van justitie en bevestigt dat sancties aan vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen worden opgelegd.