3.2Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, omtrent het verzoek van de betrokkene om een proceskostenvergoeding het volgende in:
“18. De gemachtigde heeft verzocht om proceskostenvergoeding.
19. Ingevolge artikel 20d, vierde lid, van de Wahv juncto artikel 13a, eerste lid, van deze wet, voor zover hier van belang, is het hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de rechtbank en het administratief beroep heeft moeten maken. Artikel 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, van de Awb is van toepassing. Het Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
20. Tot op heden heeft het hof als uitgangspunt gehanteerd dat aanleiding bestaat om een verzoek om vergoeding van proceskosten in te willigen indien en voor zover een betrokkene in het gelijk wordt gesteld. Onder in het gelijk stellen wordt verstaan het op de door de betrokkene aangedragen gronden (geheel of gedeeltelijk) vernietigen van een beslissing van de kantonrechter, de officier van justitie of van de inleidende beschikking. Het hof heeft hiervoor aansluiting gezocht bij jurisprudentie van bestuursrechters op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Hierbij wordt ook een proceskostenvergoeding toegekend als de beslissing van de kantonrechter of van de officier van justitie wordt vernietigd op formele gronden, terwijl de onderliggende beslissing tot oplegging van een administratieve sanctie in stand blijft.
21. Het hof ziet aanleiding om deze jurisprudentie te heroverwegen.
22. Met betrekking tot de vraag of ter zake de vergoeding van proceskosten ruimte bestaat voor een andere dan een meer bestuursrechtelijke benadering, overweegt het hof dat de Wahv zowel strafrechtelijk/strafvorderlijk als bestuursrechtelijk georiënteerde bepalingen en uitgangspunten kent. De wetgever heeft er niet voor gekozen om de procedures uit de Awb integraal op het rechtsgebied van de Wahv toe te passen. Zo mist hoofdstuk 8 van de Awb toepassing en heeft de wetgever, toen, bij de vierde tranche, de regeling van de bestuurlijke boete werd neergelegd in de Awb, het opleggen van administratieve sancties voor lichte verkeersovertredingen daarin niet meegenomen.
23. Ook artikel 8:75 van de Awb is in de Wahv niet van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Bij de behandeling van het wetsvoorstel, waarin de regeling van artikel 13a in de Wahv is opgenomen (Kamerstukken 23689) is aan de orde geweest of een overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de Wahv niet de voorkeur verdient om te voorkomen dat er wellicht na latere wijzigingen in de Awb discrepanties ontstaan (Handelingen I 1996/97, 28, p. 1329). Verder is de vraag opgeworpen of de wetgever, gegeven het gemengde karakter van de Wahv in het grensgebied tussen strafrecht en bestuursrecht, het aanvankelijk ingenomen standpunt dat de Wahv een administratiefrechtelijke wet is, eigenlijk nog wel handhaaft (Handelingen I 1996/97, 28, p. 1332). In antwoord hierop heeft de Minister vooropgesteld dat de Wahv erop gericht is verkeersovertredingen van een niet al te ernstige soort op een effectieve, snelle en efficiënte manier af te doen. De Minister vervolgt dat de Wahv als een wet sui generis moet worden gezien, niet helemaal bestuursrecht en ook niet helemaal strafrecht. Hoewel de Wahv en de Awb hier en daar dichter naar elkaar toegroeien, sluit de Minister niet uit dat uiteindelijk moet worden geconstateerd dat hier en daar toch een verandering moet worden aangebracht (Handelingen I 1996/97, 28, p. 1332).
24. Hoewel de tekst van artikel 13a van de Wahv is geënt op artikel 8:75 van de Awb heeft de wetgever bewust gekozen voor een zelfstandige regeling, waarmee de mogelijkheid is opengelaten om in de toekomst naar aanleiding van de uitvoeringspraktijk meer richting het bestuursrecht dan wel het strafrecht te bewegen.
25. In situaties waarin verkeersovertredingen strafrechtelijk worden afgedaan, geldt voor toekenning van een proceskostenvergoeding de regeling neergelegd in artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Deze regeling komt erop neer dat slechts aanleiding bestaat voor vergoeding van proceskosten als de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Deze regeling geldt ook voor overtredingen die in ernst niet substantieel afwijken van gedragingen die via de Wahv worden afgedaan, maar door de wetgever niet onder het bereik van de Wahv zijn gebracht.
26. Het hof ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om voor de beantwoording van de vraag of aanspraak kan bestaan op een proceskostenvergoeding thans aansluiting te zoeken bij de regeling van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de vraag of een betrokkene in het gelijk is gesteld alleen bevestigend te beantwoorden als de inleidende beschikking is vernietigd. Dat doet recht aan de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever om de aanwending van rechtsmiddelen in de Wahv-procedure met name gericht te laten zijn op de vraag of de sanctie terecht is opgelegd.
27. De inleidende beschikking wordt in dit geval niet vernietigd. Daarom wordt het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.”