ECLI:NL:RBDHA:2020:5892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
NL20.10890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nicaraguaanse eiseres en de beoordeling van Costa Rica als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Nicaraguaanse eiseres in beroep ging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die in 1967 is geboren en in 1997 naar Costa Rica verhuisde, heeft in 2018 moeten vluchten vanwege bedreigingen van de Nicaraguaanse regering. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van het feit dat Costa Rica als veilig derde land wordt beschouwd. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat Costa Rica niet als veilig derde land kan worden aangemerkt omdat zij daar niet op doorreis is geweest, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de definitie van een veilig derde land niet vereist dat de asielzoeker daar tijdens de vlucht aanwezig moet zijn geweest. Eiseres heeft jarenlang legaal in Costa Rica gewoond en verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat Costa Rica voor haar een veilig derde land is. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

ProcesverloopBij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en vervolgens beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.E. Begchtel. Tevens waren aanwezig [Naam 2] (de echtgenoot van eiseres) en [Naam 3] (de dochter van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] 1967 en de Nicaraguaanse nationaliteit te bezitten.
2. In het kader van haar asielaanvraag heeft eiseres, kort weergegeven, het volgende verklaard. Eiseres is in 1997 verhuisd van Nicaragua naar Costa Rica. In 2002 is eiseres in Costa Rica getrouwd met een Nederlandse man. Kort daarna is hun dochter geboren. Eiseres heeft ook een zoon uit een eerdere relatie, die door haar echtgenoot is erkend. In 2014 is de echtgenoot van eiseres zijn baan in Costa Rica verloren. Eiseres is toen met haar man en dochter bij haar ouders in Nicaragua gaan wonen. In 2016 is de echtgenoot van eiseres samen met hun dochter naar Nederland gegaan omdat hij in Nicaragua geen baan kon vinden. Eiseres heeft in deze periode diverse keren haar gezinsleden bezocht in Nederland op basis van een visum voor kort verblijf. Ook is zij begonnen aan een inburgeringscursus. In april 2018 is eiseres betrokken geraakt bij de oppositie tegen de Nicaraguaanse regering, waardoor zij werd bedreigd en zij uiteindelijk in juni 2018 heeft moeten vluchten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. [1] Volgens verweerder is Costa Rica voor eiseres een veilig derde land, wat betekent dat van haar wordt verwacht om daar asiel aan te vragen.
4. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
Veilig derde land
5. Ten eerste voert eiseres aan dat verweerder in haar geval Costa Rica niet als veilig derde land heeft mogen aanmerken. Volgens eiseres is het begrip veilig derde land alleen van toepassing op landen waar een asielzoeker tijdens zijn vlucht op doorreis is geweest en waar hij asiel had kunnen aanvragen. Daarbij wijst eiseres erop dat zij vanuit Nicaragua rechtstreeks naar Nederland is gevlucht.
6. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het begrip veilig derde land is omschreven in artikel 38 van de Procedurerichtlijn. [2] Dit artikel is overgenomen in de Nederlandse regelgeving. [3] Hierin is een drietal vereisten neergelegd. Ten eerste moet de vreemdeling in het derde land veilig zijn. Ten tweede moet de vreemdeling een band hebben met het derde land, die zodanig is dat het redelijk is om daarheen te gaan. Ten derde moet de vreemdeling toegang krijgen tot het derde land. Van een vereiste dat de vreemdeling tijdens zijn vlucht in het land aanwezig moet zijn geweest, blijkt niet. Een dergelijk vereiste is ook niet af te leiden uit de considerans van de Procedurerichtlijn, in het bijzonder onderdeel 44. De toelichting bij het omzetten van de Procedurerichtlijn in nationale wetgeving spreekt wel van eerder verblijf van de vreemdeling in het veilig derde land, maar stelt evenmin het vereiste dat dit verblijf tijdens de vlucht moet zijn geweest. [4] Ook in de toelichtende documenten [5] van de UNHCR [6] waarop eiseres gewezen heeft, leest de rechtbank een dergelijk vereiste niet.
7. Eiseres heeft voorafgaand aan haar vlucht vele jaren legaal in Costa Rica gewoond. Verweerder mocht daarom bekijken of Costa Rica voor eiseres een veilig derde land is.
Band met Costa Rica
8. Eiseres voert ook aan dat het voor haar niet redelijk is om naar Costa Rica te gaan. Daarbij wijst zij erop dat verweerder geen rekening heeft gehouden met haar banden met Nederland, waar haar echtgenoot en dochter verblijven. Beiden hebben de Nederlandse nationaliteit en zij zijn naar Nederland gegaan omdat zij in Costa Rica en in Nicaragua niet meer in hun bestaan konden voorzien.
9. Het is de taak van verweerder om aan de hand van individuele omstandigheden te motiveren dat een vreemdeling een zodanige band heeft met een derde land dat het voor hem redelijk is om daarheen te gaan. In dit geval heeft verweerder er in dat verband op kunnen wijzen dat eiseres vele jaren in Costa Rica heeft gewoond, daar heeft gewerkt en dat haar gezinsleven heeft gehad. Uit vaste rechtspraak blijkt dat dit voldoende is. [7]
10. Vervolgens is het aan de vreemdeling om de motivering van verweerder te weerleggen. Eiseres is daar niet in geslaagd door te wijzen op het verblijf van haar echtgenoot en dochter in Nederland. Dit maakt de band die zijzelf in de loop der jaren met Costa Rica heeft ontwikkeld namelijk niet anders. Er is een aparte procedure voor de beoordeling van de vraag of gezinsleven in Nederland leidt tot het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier). In deze asielzaak gaat het echter uitsluitend om de vraag of van eiseres persoonlijk kan worden verlangd zich voor internationale bescherming te wenden tot Costa Rica. Daarbij moet worden vastgesteld dat eiseres niet als een direct gevolg van haar vlucht gescheiden is geraakt van haar gezinsleden. Het arrest [8] waarop eiseres een beroep heeft gedaan is geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit arrest niet gaat over de uitleg van de Procedurerichtlijn in relatie tot het recht op eerbieding van het gezinsleven.
Toegang tot Costa Rica
11. Verder voert eiseres aan dat zij niet opnieuw toegang kan krijgen tot Costa Rica. Daarbij wijst zij erop dat haar verblijfsrecht in Costa Rica destijds afhankelijk was van de status van haar echtgenoot als werknemer en dat dit verblijfsrecht is verlopen. Ook voert eiseres aan [9] dat zij niet op andere gronden toegang kan krijgen tot Costa Rica. Daarvoor is vereist dat zij een antecedentenverklaring van de autoriteiten van Nicaragua overlegt. Op grond van het Vluchtelingenverdrag [10] kan van haar echter niet worden verlangd om een dergelijke verklaring op te vragen.
12. Het is de taak van verweerder om aannemelijk te maken dat toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Daarbij kan verweerder zich baseren op algemene bronnen of op de verklaringen van de vreemdeling. In dit geval heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiseres vele jaren in Costa Rica heeft gewoond. Uit de door haar overgelegde identiteitskaart van de autoriteiten van Costa Rica blijkt dat zij in dat land rechtmatig verblijf heeft gehad. Tijdens de zitting heeft verweerder in aanvulling daarop kunnen wijzen op het feit dat uit het door eiseres overgelegde paspoort blijkt dat zij in juni 2018 nog een visum voor Costa Rica heeft verkregen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar deze omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres opnieuw toegang kan krijgen tot Costa Rica.
13. Eiseres heeft het tegendeel niet aangetoond. Eiseres heeft naar voren gebracht dat niet duidelijk is op welke grond aan haar nu een visum zou moeten worden verleend, omdat zij geen familie of werk heeft in Costa Rica. In juni 2018 bevond eiseres zich echter in een vergelijkbare situatie. Verder staat het feit dat zij na het ontstaan van de gestelde asielrechtelijke problemen nog een visum heeft weten te verkrijgen voor Costa Rica haaks op haar stelling dat zij daarvoor een antecedentenverklaring van de Nicaraguaanse autoriteiten moet overleggen. Ook uit de omstandigheid dat haar eerdere verblijfsrecht zou zijn beëindigd, volgt niet dat het voor eiseres niet meer mogelijk is om opnieuw toegang tot Costa Rica te verkrijgen.
Conclusie
14. Voor het aannemen van een land als veilig derde land is ten slotte vereist dat het voor de vreemdeling in dat land veilig is. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit gemotiveerd. Eiseres heeft deze motivering niet betwist.
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat de asielaanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Onderdeel C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.
5.UNHCR, ‘Background Note on the Safe Country Concept and Refugee Status, EC/SCP/68’, 26 juli 1991. UNHCR, ‘Legal considerations on the return of asylum-seekers and refugees from Greece to Turkey as part of the EU-Turkey Cooperation in Tackling the Migration Crisis under
6.United Nations High Commission for Refugees.
7.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3379), in het bijzonder rechtsoverweging 6.1.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 2 december 2014 (ECLI:EU:C:2014:2406).
9.Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1561).
10.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (