3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak
De rechtbank twijfelt of de avond op 28 februari 2020 is verlopen zoals de aangever heeft verklaard en overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft op 4 maart 2020 aangifte gedaan, dus 5 dagen na de vermeende afpersing en diefstal met geweld (hierna: beroving). Bij zijn aangifte vertelt hij dat hij met de verdachten had afgesproken op vrijdagavond 28 februari 2020 om 19:15 uur ter hoogte van de [adres 2] te Alphen aan den Rijn. De verdachten stapten bij hem in de auto. [medeverdachte] ging achterin zitten en [verdachte] naast hem op de bijrijdersstoel. [verdachte] had een mes in haar hand. Hij hoorde haar zeggen: “Je gaat geld geven, we hebben geld nodig”. Hij zag dat beiden een mes op hem richtten. Het mes van [verdachte] betrof een soort keukenmes, zilverkleurig en glad, ongeveer 20-25 centimeter groot. In het heft zaten een soort ronde deukjes. Het mes van [medeverdachte] was vermoedelijk een soort stiletto. Het betrof een mes dat uit het heft schiet, zwart rond handvat en vermoedelijk donkergrijs gekleurd mes, ongeveer 20 centimeter lang. [medeverdachte] (aangever noemt hem [naam] heeft toen niets gezegd. Aangever moest inloggen op zijn mobiel-bankieren-app. [medeverdachte] zei: “als je aangifte gaat doen, heb je een probleem, ik ga een jongen op je afsturen, is een gevaarlijk iemand”. [medeverdachte] pakte toen zijn telefoon af en heeft vervolgens al het spaargeld van aangever overgeboekt naar diens betaalrekening. Onderweg is niets gezegd en [verdachte] en [medeverdachte] hadden de messen weggestopt. Aangever moest toen naar verschillende pinautomaten in Alphen aan den Rijn en Leiden rijden, waar [medeverdachte] telkens geld ging pinnen. Daarna zijn ze met z’n drieën een avondwinkel ingegaan om drinken te kopen. Terug in de auto, telde [medeverdachte] het geld en gaf hij € 3.000,- aan [verdachte] . De verdachten maakten vervolgens foto’s en filmpjes van elkaar met het geld en stopten het geld in hun jaszakken. [verdachte] zei dat ze haar geld bij haar moeder zou bewaren. Daarna heeft aangever de verdachten naar station Woerden gebracht. In totaal is er € 6.500 van zijn rekening afgeschreven.
De politie heeft de aangever nadien nog tweemaal verhoord omdat zij twijfels hadden bij zijn verklaring. Aangever heeft toegegeven dat hij niet alles naar waarheid heeft verklaard, maar hij blijft erbij dat hij is beroofd door de verdachten. Hij heeft de chatgesprekken die hij met de verdachten heeft gevoerd van zijn telefoon verwijderd, omdat hij niet meer herinnerd wilde worden aan de beroving. De politie heeft in de telefoon die in gebruik was bij [verdachte] een WhatsAppgesprek aangetroffen tussen aangever en [verdachte] , dat is gevoerd in de periode van 2 februari 2020 tot en met 3 maart 2020. In de gesprekken voorafgaand aan de vermeende beroving valt op dat [verdachte] aangever inlicht over hoe je makkelijk geld kan verdienen met ID’s, door stortingen van grote geldbedragen op bunq-accounts door derden en daarna te pinnen. Aangever heeft daarvoor interesse. Een paar dagen na de vermeende beroving, op 3 maart 2020, is er weer contact en vertelt [verdachte] aan aangever dat [medeverdachte] is aangehouden door de politie. Ook bespreken aangever en [verdachte] dat zijn bankrekening is geblokkeerd en vraagt [verdachte] of aangever een tip heeft om aan geld te komen, omdat ze wordt achternagezeten door een stel jongens. [verdachte] geeft hierbij aan dat [medeverdachte] tegen haar heeft gezegd dat aangever een tip heeft om aan geld te komen, waarop hij antwoordt: “Om te rippen? Die heb ik altijd”. In datzelfde chatgesprek informeert aangever ook naar geld (“doekoe”) dat verstopt zou liggen in het huis van de moeder van [verdachte] , waarop [verdachte] reageert “Ligt save. Gaat ze niet vinden”, waarop aangever antwoordt “Oh gelukkig”. De rechtbank vindt dit vreemde gesprekken, die er geenszins blijk van geven dat aangever een paar dagen eerder door diezelfde [verdachte] op een gewelddadige wijze zou zijn beroofd. De verklaring die aangever hiervoor desgevraagd geeft bij de politie, namelijk dat hij bang was voor [verdachte] (en [medeverdachte] ), maar haar (en [medeverdachte] ) wilde volgen, en daarom ook na de vermeende beroving contact met hen onderhield, vindt de rechtbank, gelet op de toon en inhoud van deze gesprekken en het feit dat hij deze gesprekken van zijn eigen telefoon heeft gewist, niet overtuigend. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat aangever zich, net als de verdachten, bezighield met criminele activiteiten en dat hij in zijn aangifte en latere verklaringen bij de politie niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zij zeer terughoudend moet omgaan met de verklaringen van aangever en dat deze in ruime mate bevestiging in andere bewijsmiddelen moeten vinden om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
[verdachte] heeft in haar verhoor van 3 juni 2020 verklaard dat de aangever liegt en dat ze op 28 februari 2020 in de avond met [medeverdachte] lachgas zou gaan gebruiken. De aangever dacht dat hij nog geld van [verdachte] zou krijgen. De aangever wilde diezelfde avond zijn bankpasje laten bonken. Hij wilde dat [medeverdachte] al het geld van zijn rekening zou halen, zodat er via een andere bankrekening € 10.000,- op gestort kon worden. Dan kon aangever dat er weer afhalen en dan zou hij € 15.000,- hebben of zo. [medeverdachte] zou het geld er af halen zodat de aangever niet gepakt zou worden voor fraude. Het lukte echter niet om de € 10.000,- op de bankrekening te storten. [verdachte] bevestigt dat zij en [medeverdachte] die avond in de auto met aangever hebben gezeten en dat [medeverdachte] geld van de bankrekening van aangever heeft gehaald door bij meerdere pinautomaten te pinnen, maar daarbij is niet gedreigd met messen. De aangever wilde zelf dat zij dat deden. Hij heeft vrijwillig zijn bankpas en pincode gegeven, aldus [verdachte] .
In de telefoon die [verdachte] gebruikte, is een spraakbericht aangetroffen van
27 februari 2020 waarin wordt gesproken over ontvoering, bedreiging en afpersing waarvoor [verdachte] niet wil “zitten” alsmede tekstberichten over pinnen op vrijdagavond waarbij een jongen gedwongen moet worden om tegen zijn ouders te zeggen dat hij de hele nacht weg gaat. [verdachte] heeft verklaard dat deze berichten niet over aangever gaan. Hoewel deze berichten zeer verdacht zijn en wel degelijk betrekking lijken te hebben op iets wat
28 februari 2020 stond te gebeuren, is de rechtbank er niet van overtuigd dat dit gesprek inderdaad betrekking heeft op aangever, nu aangever nadien nog contact heeft gehad met [verdachte] over activiteiten die crimineel lijken te zijn, hetgeen niet past bij iemand die zegt beroofd te zijn door die persoon.
[medeverdachte] heeft bij zijn eerste verhoor niets relevants verklaard en heeft in zijn tweede verhoor bij de politie op 2 juni 2020 slechts zeer beperkt en kort antwoord gegeven op gestelde vragen. Op geen enkel moment legt hij uit zichzelf een verklaring af waarin hij vertelt wat er die avond is gebeurd. Op de vraag of hij de aangever heeft afgeperst, zegt hij ‘ja’. Maar als er wordt gevraagd hoe dat is gegaan, wil hij daar geen antwoord op geven. Hij geeft ook geen antwoord op de vraag of [verdachte] de aangever heeft bedreigd met een keukenmes en of hij het mes op de foto die hem wordt getoond herkent. Hij ontkent voorts meermaals dat hij de aangever heeft bedreigd met een mes.
Er is bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [verdachte] een stiletto aangetroffen alsmede een groot geldbedrag ter hoogte van € 3.650,-. De stiletto zou kunnen passen bij de beschrijving die de aangever hiervan heeft gegeven, echter heeft hij verklaard dat hij dit mes ook al eerder heeft gezien, vóór de vermeende beroving. Het geldbedrag is volgens [verdachte] gespaard geld. De rechtbank twijfelt aan die verklaring, nu dit geldbedrag geheel uit € 50,- biljetten bestaat, net als het geldbedrag dat is gepind op die bewuste avond. Echter, ook als dat geld wel van de bankrekening van aangever was gepind, staat daarmee niet vast dat zij aan dit geldbedrag is gekomen door de aangever te beroven op de door hem verklaarde wijze.
Het keukenmes dat mist uit de keuken van de woongroep waar de [verdachte] woonde, past niet zonder meer één op één in de beschrijving van aangever nu de messen in het keukenblok heften hebben met rode gegroefde ringen, terwijl de aangever spreekt over een zilverkleurig glad mes, met een soort ronde deukjes in het heft. Ook is niet vastgesteld dat het mes daadwerkelijk weg was, nu niet blijkt dat is nagegaan of het mes zich ergens anders bevond bij de kamertraining.
De verdachte heeft ook ter zitting stellig ontkend en is bij haar verklaring bij de politie op
3 juni 2020 gebleven.
De rechtbank acht alles overwegende het alternatieve scenario zoals de verdachte dit heeft geschetst, niet onaannemelijk en in elk geval wordt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank niet weersproken door de inhoud van het dossier. De rechtbank zal de verdachte daarom wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrij spreken van beide ten laste gelegde feiten.