ECLI:NL:RBDHA:2020:5857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
09/817109-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan bewijs en betrouwbaarheid van de aangifte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is de verdachte vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, namelijk afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank heeft op 25 juni 2020 uitspraak gedaan na een zitting op 11 juni 2020. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het bedreigen van de aangever met een mes en het dwingen tot afgifte van zijn pinpas en pincode, alsook het stelen van geldbedragen. De officier van justitie, mr. N. Bakker, stelde dat de verklaring van de aangever, die gedetailleerd was, ondersteund werd door meerdere bewijsmiddelen. De aangever had verklaard dat hij onder bedreiging van de verdachte en een medeverdachte gedwongen was om geld te pinnen en dat er met messen was gedreigd.

De verdediging voerde echter aan dat de verdachte integraal vrijgesproken moest worden, omdat de overtuiging dat de verdachte de feiten had gepleegd ontbrak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever kritisch beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er ernstige twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. De rechtbank merkte op dat de aangever zelf ook betrokken leek te zijn bij criminele activiteiten en dat zijn verklaringen niet voldoende bevestigd werden door andere bewijsmiddelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moest worden wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De rechtbank heeft de benadeelde partij ook veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft gemaakt ter verdediging tegen de vordering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/817109-20
Datum uitspraak 25 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ),
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
advocaat: mr. B.W.J. Krämer te Amsterdam.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 11 juni 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 28 februari 2020 te Alphen aan den Rijn en/of Leiden, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas, in elk geval van enig goed,
en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de bij die pinpas behorende pincode en/of de inloggegevens van zijn internetbankieromgeving (door hem, aangever, te laten inloggen met die gegevens), geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging
met geweld bestond(en) uit het (in een auto)
- tonen van meerdere althans een mes(sen) aan genoemde [benadeelde] en/of
- het richten van deze/dit mes(sen) op de borst en/of de schouder en/of het gezicht en/of de hals van genoemde [benadeelde] en/of
- zeggen tegen die [benadeelde] dat hij zijn pas en pincode moest geven en/of
- zeggen tegen die [benadeelde] dat hij geld moest geven en/of
- zeggen tegen die [benadeelde] dat ze iemand op hem af zouden sturen
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
zij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 28 februari 2020 te Alphen aan den Rijn en/of Leiden, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen verschillende geldbedragen (in totaal EUR 6500) en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (in een auto)
- tonen van meerdere althans een mes(sen) aan genoemde [benadeelde] en/of
- het richten van deze/dit mes(sen) op de borst en/of de schouder en/of het gezicht en/of de hals van genoemde [benadeelde] en/of
- zeggen tegen die [benadeelde] dat hij geld moest geven en/of
- zeggen tegen die [benadeelde] dat ze iemand op hem af zouden sturen en/of
- zeggen tegen die [benadeelde] dat hij naar een pin-automaat moest rijden
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. N. Bakker, stelt zich op het standpunt dat beide tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verklaring van aangever met gedetailleerde omschrijving wat er is gebeurd, wordt ondersteund door meerdere bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft op basis van de bewijsmiddelen geen reden om te twijfelen dat zowel verdachte als medeverdachte een mes hadden, waarmee zij hebben gedreigd, en ook niet aan hetgeen in de auto allemaal zou zijn gezegd. De aangever heeft onder bedreiging zijn pinpas en pincode afgegeven en moeten inloggen op zijn internetbankieromgeving. Dat levert een afpersing op. Het stelen van het geld dat op de bankrekening van aangever stond en het afpakken van zijn telefoon levert een diefstal met geweld op. De feiten zijn in vereniging gepleegd, omdat de verdachte en medeverdachte van tevoren een plan met gedetailleerde afspraken hebben gemaakt en dit samen hebben uitgevoerd, waardoor zij verantwoordelijk zijn te houden voor elkaars handelen, dus ook als slechts één van beiden een mes zou hebben gehad.
Daarbij heeft de officier van justitie nog opgemerkt dat zij, hoewel uit het procesdossier blijkt dat aangever zelf ook niet helemaal zuiver is, diens verklaring niet onbetrouwbaar acht gelet op de gedetailleerdheid van zijn verklaring over de tenlastegelegde feiten en ondersteuning door behoorlijk wat ander bewijs.
Tevens heeft de officier van justitie opgemerkt dat de door verdachte geschetste andere interpretatie van het bewijs - te weten dat sprake was van een “opzetje” waarbij aangever zelf was betrokken - haar standpunt ook niet anders maakt. Deze interpretatie vindt geen steun in de inhoud van het dossier; nergens blijkt van een dergelijke situatie. De aangever gaf voorts over het feit dat hij verdachte nadien heeft geappt, als verklaring dat hij bang was voor de verdachte. Daarnaast heeft de medeverdachte meermalen, tegen verschillende personen, verklaard dat sprake was van een beroving.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat zich weliswaar voldoende wettige bewijsmiddelen in het dossier bevinden, maar dat de overtuiging dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, ontbreekt. De verdachte ontkent. Haar verklaring over hoe het op 28 februari 2020 is gegaan, wordt gestaafd door verschillende bewijsmiddelen in het dossier en moet geloofwaardiger worden bevonden dan die van de aangever en medeverdachte. De verklaring van de aangever dient op verschillende punten terzijde worden geschoven. Aangever is driemaal door de politie gehoord, omdat er steeds dingen niet klopten. Opvallend is dat aangever net voordat hij aangifte ging doen alle communicatie met de verdachte en medeverdachte heeft gewist, met een vage reden, terwijl dit zou kunnen bijdragen aan de betrouwbaarheid en staving van zijn verklaring. Die actie van de aangever wekt de indruk dat hij mogelijk iets te verbergen heeft.
Verdachte en aangever zaten beiden in de appgroep Handeljacht en lijken zich, mede gelet daarop, mogelijk bezig te houden met criminele activiteiten. Aangever en verdachten spraken in een chatbericht over bankpassen “bonken”, inhoudende het aanvragen van een bankpas op naam van iemand anders, geld laten storten op deze rekening door een onbekende en vervolgens 60% hiervan afstaan. Ook ná 28 februari 2020 hebben zij hierover gesproken. Aangever geeft verdachte daarnaast tips om geld te verdienen, waaronder “het rippen van boys”. Hij geeft daarbij bovendien een aantal van zijn contacten door, die mogelijk wapens hebben. Voorts vertelt aangever aan verdachte op de vraag wat er met “die pas” is gebeurd, dat hij de bank belde en de pas was geblokkeerd en dus “gone” is. Verdachte reageert daarop met “fockt op anders kon ik doekoe voor je storten nog?”. Hij reageert steeds op verdachte zonder vragen te stellen over wat ze bedoelt, en uit niets blijkt dat hij bang is of dat hem kort daarvoor iets ergs is overkomen. Dit past allemaal niet bij de verklaring van aangever dat hij zou zijn afgeperst door verdachte en wél bij de verklaring van verdachte over het mislukte pasjes “bonken”. Mocht de bank achteraf vragen stellen, dan kon hij zeggen dat zijn bankpas is gestolen en dat hij niet degene is die heeft gepind. Dat was immers [medeverdachte] . Kennelijk vreesde aangever om een gedeelte van zijn spaargeld kwijt te raken en heeft hij ervoor gekozen om aangifte te doen, zonder het echte verhaal te vertellen. Dan wist de politie immers dat hij zich bezighoudt met strafbare feiten en was hij zijn geld kwijt. Ook de moeder van verdachte verklaart dat zij bij de verdachte en medeverdachte iets had opgevangen over pasjes “bunken” en bij problemen zeggen dat je het pasje bent kwijtgeraakt.
De raadsman heeft verder opgemerkt dat aangever het bij verdachte aangetroffen mes al eerder had gezien, waardoor hij het mes zo goed kon beschrijven. Het is dus niet redengevend voor het bewijs. Tevens heeft hij opgemerkt dat het geluidsfragment minder belastend is dan het Openbaar Ministerie doet lijken, omdat de verdachte het daarin aangedragen plan meermaals stellig afwijst. Daarnaast wisten verdachte en [medeverdachte] volgens aangever niet dat er zoveel geld op zijn rekening stond, waardoor een dergelijk plan niet logisch is. Aangever heeft niet verklaard dat hij de hele nacht is ontvoerd noch dat hij tegen zijn ouders heeft moeten zeggen dat hij de hele nacht met zijn neef weg zou zijn. Het fragment lijkt dus niet te gaan over de vermeende afpersing. Tot slot kan ook het bij verdachte aangetroffen geld niet als bewijsmiddel in deze zaak dienen, omdat zij daarvoor een redelijke verklaring heeft.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak
De rechtbank twijfelt of de avond op 28 februari 2020 is verlopen zoals de aangever heeft verklaard en overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft op 4 maart 2020 aangifte gedaan, dus 5 dagen na de vermeende afpersing en diefstal met geweld (hierna: beroving). Bij zijn aangifte vertelt hij dat hij met de verdachten had afgesproken op vrijdagavond 28 februari 2020 om 19:15 uur ter hoogte van de [adres 2] te Alphen aan den Rijn. De verdachten stapten bij hem in de auto. [medeverdachte] ging achterin zitten en [verdachte] naast hem op de bijrijdersstoel. [verdachte] had een mes in haar hand. Hij hoorde haar zeggen: “Je gaat geld geven, we hebben geld nodig”. Hij zag dat beiden een mes op hem richtten. Het mes van [verdachte] betrof een soort keukenmes, zilverkleurig en glad, ongeveer 20-25 centimeter groot. In het heft zaten een soort ronde deukjes. Het mes van [medeverdachte] was vermoedelijk een soort stiletto. Het betrof een mes dat uit het heft schiet, zwart rond handvat en vermoedelijk donkergrijs gekleurd mes, ongeveer 20 centimeter lang. [medeverdachte] (aangever noemt hem [naam] heeft toen niets gezegd. Aangever moest inloggen op zijn mobiel-bankieren-app. [medeverdachte] zei: “als je aangifte gaat doen, heb je een probleem, ik ga een jongen op je afsturen, is een gevaarlijk iemand”. [medeverdachte] pakte toen zijn telefoon af en heeft vervolgens al het spaargeld van aangever overgeboekt naar diens betaalrekening. Onderweg is niets gezegd en [verdachte] en [medeverdachte] hadden de messen weggestopt. Aangever moest toen naar verschillende pinautomaten in Alphen aan den Rijn en Leiden rijden, waar [medeverdachte] telkens geld ging pinnen. Daarna zijn ze met z’n drieën een avondwinkel ingegaan om drinken te kopen. Terug in de auto, telde [medeverdachte] het geld en gaf hij € 3.000,- aan [verdachte] . De verdachten maakten vervolgens foto’s en filmpjes van elkaar met het geld en stopten het geld in hun jaszakken. [verdachte] zei dat ze haar geld bij haar moeder zou bewaren. Daarna heeft aangever de verdachten naar station Woerden gebracht. In totaal is er € 6.500 van zijn rekening afgeschreven.
De politie heeft de aangever nadien nog tweemaal verhoord omdat zij twijfels hadden bij zijn verklaring. Aangever heeft toegegeven dat hij niet alles naar waarheid heeft verklaard, maar hij blijft erbij dat hij is beroofd door de verdachten. Hij heeft de chatgesprekken die hij met de verdachten heeft gevoerd van zijn telefoon verwijderd, omdat hij niet meer herinnerd wilde worden aan de beroving. De politie heeft in de telefoon die in gebruik was bij [verdachte] een WhatsAppgesprek aangetroffen tussen aangever en [verdachte] , dat is gevoerd in de periode van 2 februari 2020 tot en met 3 maart 2020. In de gesprekken voorafgaand aan de vermeende beroving valt op dat [verdachte] aangever inlicht over hoe je makkelijk geld kan verdienen met ID’s, door stortingen van grote geldbedragen op bunq-accounts door derden en daarna te pinnen. Aangever heeft daarvoor interesse. Een paar dagen na de vermeende beroving, op 3 maart 2020, is er weer contact en vertelt [verdachte] aan aangever dat [medeverdachte] is aangehouden door de politie. Ook bespreken aangever en [verdachte] dat zijn bankrekening is geblokkeerd en vraagt [verdachte] of aangever een tip heeft om aan geld te komen, omdat ze wordt achternagezeten door een stel jongens. [verdachte] geeft hierbij aan dat [medeverdachte] tegen haar heeft gezegd dat aangever een tip heeft om aan geld te komen, waarop hij antwoordt: “Om te rippen? Die heb ik altijd”. In datzelfde chatgesprek informeert aangever ook naar geld (“doekoe”) dat verstopt zou liggen in het huis van de moeder van [verdachte] , waarop [verdachte] reageert “Ligt save. Gaat ze niet vinden”, waarop aangever antwoordt “Oh gelukkig”. De rechtbank vindt dit vreemde gesprekken, die er geenszins blijk van geven dat aangever een paar dagen eerder door diezelfde [verdachte] op een gewelddadige wijze zou zijn beroofd. De verklaring die aangever hiervoor desgevraagd geeft bij de politie, namelijk dat hij bang was voor [verdachte] (en [medeverdachte] ), maar haar (en [medeverdachte] ) wilde volgen, en daarom ook na de vermeende beroving contact met hen onderhield, vindt de rechtbank, gelet op de toon en inhoud van deze gesprekken en het feit dat hij deze gesprekken van zijn eigen telefoon heeft gewist, niet overtuigend. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat aangever zich, net als de verdachten, bezighield met criminele activiteiten en dat hij in zijn aangifte en latere verklaringen bij de politie niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zij zeer terughoudend moet omgaan met de verklaringen van aangever en dat deze in ruime mate bevestiging in andere bewijsmiddelen moeten vinden om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
[verdachte] heeft in haar verhoor van 3 juni 2020 verklaard dat de aangever liegt en dat ze op 28 februari 2020 in de avond met [medeverdachte] lachgas zou gaan gebruiken. De aangever dacht dat hij nog geld van [verdachte] zou krijgen. De aangever wilde diezelfde avond zijn bankpasje laten bonken. Hij wilde dat [medeverdachte] al het geld van zijn rekening zou halen, zodat er via een andere bankrekening € 10.000,- op gestort kon worden. Dan kon aangever dat er weer afhalen en dan zou hij € 15.000,- hebben of zo. [medeverdachte] zou het geld er af halen zodat de aangever niet gepakt zou worden voor fraude. Het lukte echter niet om de € 10.000,- op de bankrekening te storten. [verdachte] bevestigt dat zij en [medeverdachte] die avond in de auto met aangever hebben gezeten en dat [medeverdachte] geld van de bankrekening van aangever heeft gehaald door bij meerdere pinautomaten te pinnen, maar daarbij is niet gedreigd met messen. De aangever wilde zelf dat zij dat deden. Hij heeft vrijwillig zijn bankpas en pincode gegeven, aldus [verdachte] .
In de telefoon die [verdachte] gebruikte, is een spraakbericht aangetroffen van
27 februari 2020 waarin wordt gesproken over ontvoering, bedreiging en afpersing waarvoor [verdachte] niet wil “zitten” alsmede tekstberichten over pinnen op vrijdagavond waarbij een jongen gedwongen moet worden om tegen zijn ouders te zeggen dat hij de hele nacht weg gaat. [verdachte] heeft verklaard dat deze berichten niet over aangever gaan. Hoewel deze berichten zeer verdacht zijn en wel degelijk betrekking lijken te hebben op iets wat
28 februari 2020 stond te gebeuren, is de rechtbank er niet van overtuigd dat dit gesprek inderdaad betrekking heeft op aangever, nu aangever nadien nog contact heeft gehad met [verdachte] over activiteiten die crimineel lijken te zijn, hetgeen niet past bij iemand die zegt beroofd te zijn door die persoon.
[medeverdachte] heeft bij zijn eerste verhoor niets relevants verklaard en heeft in zijn tweede verhoor bij de politie op 2 juni 2020 slechts zeer beperkt en kort antwoord gegeven op gestelde vragen. Op geen enkel moment legt hij uit zichzelf een verklaring af waarin hij vertelt wat er die avond is gebeurd. Op de vraag of hij de aangever heeft afgeperst, zegt hij ‘ja’. Maar als er wordt gevraagd hoe dat is gegaan, wil hij daar geen antwoord op geven. Hij geeft ook geen antwoord op de vraag of [verdachte] de aangever heeft bedreigd met een keukenmes en of hij het mes op de foto die hem wordt getoond herkent. Hij ontkent voorts meermaals dat hij de aangever heeft bedreigd met een mes.
Er is bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [verdachte] een stiletto aangetroffen alsmede een groot geldbedrag ter hoogte van € 3.650,-. De stiletto zou kunnen passen bij de beschrijving die de aangever hiervan heeft gegeven, echter heeft hij verklaard dat hij dit mes ook al eerder heeft gezien, vóór de vermeende beroving. Het geldbedrag is volgens [verdachte] gespaard geld. De rechtbank twijfelt aan die verklaring, nu dit geldbedrag geheel uit € 50,- biljetten bestaat, net als het geldbedrag dat is gepind op die bewuste avond. Echter, ook als dat geld wel van de bankrekening van aangever was gepind, staat daarmee niet vast dat zij aan dit geldbedrag is gekomen door de aangever te beroven op de door hem verklaarde wijze.
Het keukenmes dat mist uit de keuken van de woongroep waar de [verdachte] woonde, past niet zonder meer één op één in de beschrijving van aangever nu de messen in het keukenblok heften hebben met rode gegroefde ringen, terwijl de aangever spreekt over een zilverkleurig glad mes, met een soort ronde deukjes in het heft. Ook is niet vastgesteld dat het mes daadwerkelijk weg was, nu niet blijkt dat is nagegaan of het mes zich ergens anders bevond bij de kamertraining.
De verdachte heeft ook ter zitting stellig ontkend en is bij haar verklaring bij de politie op
3 juni 2020 gebleven.
De rechtbank acht alles overwegende het alternatieve scenario zoals de verdachte dit heeft geschetst, niet onaannemelijk en in elk geval wordt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank niet weersproken door de inhoud van het dossier. De rechtbank zal de verdachte daarom wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrij spreken van beide ten laste gelegde feiten.

4.De vordering van de benadeelde partij

4.1
Inleiding
[benadeelde] heeft een vordering ingediend voor een bedrag van € 8.100 euro, bestaande uit € 6.500,00 aan materiële schade (het gepinde geldbedrag) en € 1.600,00 aan immateriële schade (smartengeld), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met daarbij de wettelijke rente. Zij heeft daarnaast gevorderd om aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.100,- op te leggen, zonder toepassing van gijzeling bij het niet volledig betalen en niet volledig verhalen van het verschuldigde bedrag.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit, gelet op het vrijspraak verweer dat hij ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft gevoerd. Subsidiair, mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, heeft de raadsman bepleit de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman stelt zich onder verwijzing naar het (overzichts)arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, op het standpunt dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Daartoe is aangevoerd dat niet wordt beschreven wat de schade is en wat voor uitwerking dit heeft (gehad). Wat betreft de materiële schade is bepleit om bij toewijzing van de vordering, daarbij niet de hoofdelijkheid te bepalen, maar tot een “ponds ponds” verdeling te komen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot nu toe begroot op € 0,-.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op € 0,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier,
en is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 juni 2020.
Mr. Y.N. van den Brink kan dit vonnis niet ondertekenen.