ECLI:NL:RBDHA:2020:5806
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel na vertrek met onbekende bestemming
Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL20.6173 en NL20.6174, waarbij de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 juni 2020 werd vastgesteld dat eiser sinds 31 maart 2020 met onbekende bestemming was vertrokken, zonder de rechtbank of zijn gemachtigde op de hoogte te stellen van zijn verblijfplaats.
De rechtbank overwoog dat, volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De gemachtigde van eiser verklaarde dat zij al anderhalve maand geen contact meer had gehad met eiser, wat de rechtbank deed concluderen dat eiser kennelijk geen rechtens te beschermen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 25 juni 2020, door rechter S. Mac Donald, in aanwezigheid van griffier A.W. Martens. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.