ECLI:NL:RBDHA:2020:5800
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na ongegrondverklaring van het beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekster, een Nigeriaanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting die gepland stond op 24 maart 2020 kon niet doorgaan vanwege de coronamaatregelen, waarna partijen toestemming gaven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om uitspraak te doen zonder zitting.
In de uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het beroep in de bodemzaak, dat samenhangt met het verzoek om voorlopige voorziening, ongegrond is verklaard. Hierdoor is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. E. de Jong. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.