ECLI:NL:RBDHA:2020:5766
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging uitkering Participatiewet en voorlopige voorziening bij gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar uitkering ingevolge de Participatiewet per 3 maart 2020 beëindigd zag. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, heeft de uitkering beëindigd op basis van de veronderstelling dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-man. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien.
Tijdens de zitting op 18 juni 2020 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde en een begeleidster, haar standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is. De beëindiging van de uitkering is gebaseerd op twee redenen: de gezamenlijke huishouding met haar ex-man en het niet meewerken aan een huisbezoek. Verzoekster betwist echter dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en stelt dat haar ex-man enkel haar zorgverlener is.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en haar ex-man samen kinderen hebben en dat de vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding afhangt van de feitelijke woonomstandigheden. De onderzoeksresultaten wijzen erop dat verzoekster en haar ex-man op hetzelfde adres wonen, wat de conclusie ondersteunt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoekster niet voldoende heeft meegewerkt aan het huisbezoek, wat gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het besluit van 2 april 2020 na heroverweging in bezwaar kan worden gehandhaafd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier.