ECLI:NL:RBDHA:2020:5766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uitkering Participatiewet en voorlopige voorziening bij gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar uitkering ingevolge de Participatiewet per 3 maart 2020 beëindigd zag. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, heeft de uitkering beëindigd op basis van de veronderstelling dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-man. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien.

Tijdens de zitting op 18 juni 2020 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde en een begeleidster, haar standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is. De beëindiging van de uitkering is gebaseerd op twee redenen: de gezamenlijke huishouding met haar ex-man en het niet meewerken aan een huisbezoek. Verzoekster betwist echter dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en stelt dat haar ex-man enkel haar zorgverlener is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en haar ex-man samen kinderen hebben en dat de vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding afhangt van de feitelijke woonomstandigheden. De onderzoeksresultaten wijzen erop dat verzoekster en haar ex-man op hetzelfde adres wonen, wat de conclusie ondersteunt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoekster niet voldoende heeft meegewerkt aan het huisbezoek, wat gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het besluit van 2 april 2020 na heroverweging in bezwaar kan worden gehandhaafd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20 /3037
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Roble-van Deursen),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigde: M. Stokkel).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2020 heeft verweerder de uitkering die verzoekster ingevolge de Participatiewet ontving per 3 maart 2020 beëindigd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020. Verzoekster is verschijnen bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede door [begeleidster] (begeleidster). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat een spoedeisend belang aanwezig is. Aannemelijk is dat verzoekster over onvoldoende inkomsten beschikt om te voorzien in haar dagelijkse levensonderhoud nu zij vanaf maart 2020 geen uitkering meer heeft ontvangen.
2. Verweerder heeft de uitkering van verzoekster beëindigd om tweeërlei redenen. Er is sprake is van een gezamenlijke huishouding van verzoekster met haar ex-man [ex-man] èn verzoekster heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek dat verweerder wilde afleggen.
3. Verzoekster betwist dat zij een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-man [ex-man] . Zij stelt dat hij enkel haar zorgverlener is. Ten aanzien van het fraudeonderzoek heeft verzoekster aangevoerd dat de resultaten van het buurtonderzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat niet bekend is welke buren een verklaring hebben afgelegd. Ook haar eigen afgelegde verklaring is onjuist in de rapportage weergegeven en verweerder heeft disproportioneel gehandeld door de bankafschriften van [ex-man] direct bij de bank op te vragen en niet eerst aan [ex-man] of verzoekster. Ten aanzien van het huisbezoek heeft verzoekster aangevoerd dat zij wel wilde meewerken, maar daar vanwege de pijn niet toe in staat was. Vandaar haar verzoek of het huisbezoek op een later moment kon worden afgelegd.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Aangezien vaststaat dat verzoekster en [ex-man] samen kinderen hebben, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding bepalend of verzoekster en [ex-man] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
4.2
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bieden de onderzoeksresultaten een toereikende onderbouwing voor de conclusie dat verzoekster en [ex-man] ten tijde van het primaire besluit gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het adres [straat 1] [huisnummer 1] te [plaats 1] . De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoekster ten overstaan van de sociaal rechercheur heeft verklaard dat [ex-man] haar zeven dagen in de week zorg verleend, waaronder ook ’s nachts. Dat hij vier tot vijf nachten per week blijft slapen en dat hij de sleutel van haar woning heeft.
4.4
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat haar verklaring zoals weergegeven in de rapportage niet juist is. [ex-man] verleent volgens haar slechts drie dagen per week zorg en hij blijft niet slapen. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een handhavingsmedewerker afgelegde en ondertekende verklaring, tenzij sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Dit geldt ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5575). Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Verzoekster heeft de door haar afgelegde verklaring gelezen en zij heeft die verklaring ondertekend. Verzoekster moet zich ervan bewust zijn geweest dat zij door die ondertekening instemde met de vastgelegde tekst en aldus tekende voor de juistheid van die weergave van de verklaring. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de verklaring onder ontoelaatbare druk is afgelegd, onjuist is of om een andere reden buiten beschouwing moet blijven. Dat verzoekster tijdens het gesprek pijnklachten had, is daartoe niet voldoende. Gelet daarop heeft verweerder de verklaring van verzoekster ten grondslag mogen leggen aan de besluitvorming
4.5
Naast de verklaring van verzoekster is uit het buurtonderzoek gebleken dat buren hebben verklaard dat in de woning een gezin woont bestaande uit een man, gehandicapte vrouw en drie kinderen. Dat in het onderzoek enkel een anonieme samenvatting van deze verklaringen is opgenomen, kan niet tot het oordeel leiden dat deze verklaringen buiten beschouwen moeten worden gelaten. Verweerder kan deze verklaringen in bezwaar nader uitwerken zodat ook voor verzoekster duidelijk is welke buurtbewoners verweerder in het kader van het buurtonderzoek heeft gesproken.
4.6
[ex-man] staat in geschreven op het adres [straat 2] [huisnummer 2] te [plaats 2] . In het kader van het fraudeonderzoek heeft verweerder daar een bezoek afgelegd. Blijkens het verslag heeft een bewoner van deze woning verklaard dat [ex-man] niet op dit adres woont. Enkel zijn post wordt er bezorgd.
4.7
Uit de door verweerder in het kader van het onderzoek opgevraagde bankafschriften van [ex-man] blijkt dat hij veel pinbetalingen in Leiden verricht. Ook blijkt dat de rekeningen van het waterleidingbedrijf door hem worden betaald. Verzoekster betoogt dat verweerder disproportioneel en dus in strijd met artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 17, eerde lid sub d van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft gehandeld door deze gegevens direct bij de bank op te vragen. Verweerder had deze gegevens eerst bij verzoekster of [ex-man] moeten opvragen. Dit betoog wordt door de voorzieningenrechter verworpen. Het betreft bankgegevens van [ex-man] . Het ligt dan ook niet voor de hand om die gegevens bij verzoekster op te vragen. Gezien het feit dat er geen directe rechtsverhouding bestaat tussen verweerder en [ex-man] lag het evenmin voor de hand dat verweerder deze gegevens eerst bij [ex-man] zelf zou opvragen. Onder deze omstandigheden is het opvragen van de bankgegevens van [ex-man] bij de bank niet disproportioneel te achten.
5.1
Ten aanzien van het niet meewerken aan het huisbezoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Indien een belanghebbende de inlichtingen- en medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de Pw, niet of niet in voldoende mate nakomt, en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstand-behoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Pw, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie onder meer de uitspraak van 10 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3983) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden (in de vorm van weigeren, beëindigen of intrekken van bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene over zijn woon- en leefsituatie verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien de uitkomst van het onderzoek sprake is geweest van een redelijke grond als hiervoor bedoeld. Het had derhalve op de weg van verzoekster gelegen om haar medewerking aan het huisbezoek te verlenen. Haar betoog dat zij vanwege haar pijnklachten niet in staat was om mee te werken aan een aansluitend huisbezoek kan niet tot een ander oordeel leiden. Het huisbezoek had uitsluitsel kunnen geven over de woon- en leefsituatie van verzoekster. De noodzaak van het aansluitend afleggen van een huisbezoek is gelegen in het feit dat anders het risico aanwezig is dat de feitelijke situatie zou worden gewijzigd. Nu verzoeker geweigerd heeft mee te werken aan dit huisbezoek, ondanks dat verweerder verzoeker erop heeft gewezen dat dit gevolgen kon hebben voor de bijstandverlening, mocht verweerder gevolgen verbinden aan deze weigering.
6. Het voorgaande betekent dat naar verwachting het besluit van 2 april 2020 na heroverweging in bezwaar kan worden gehandhaafd.
7. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.