ECLI:NL:RBDHA:2020:5737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
09/857263-18, 99/000289-38
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verkrachting en ontucht met minderjarigen

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en ontucht met minderjarigen. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het seksueel misbruiken van twee meisjes, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in de periode van augustus 2018 tot en met november 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1], een meisje van 14 jaar, heeft gedwongen tot seksuele handelingen door gebruik te maken van zijn overwicht en door haar naar zijn woning te lokken onder het voorwendsel dat zij in een videoclip zou spelen. De verdachte heeft haar op de bank geduwd en haar gedwongen zijn penis in haar mond te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en ondersteund door getuigenverklaringen en ander bewijs. De verdachte werd ook beschuldigd van ontucht met [slachtoffer 2], die op dat moment 14 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel verkrachting als ontucht, en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van respectievelijk € 2.500 en € 5.000. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte toegewezen, gezien zijn eerdere veroordelingen voor zedenmisdrijven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857263-18 en 99/000289-38 (v.i.)
Datum uitspraak: 26 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1982 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan de Rijn, locatie Eikenlaan, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 maart, 15 mei, 17 juli, 9 oktober,
11 december 2019, 26 februari, 26 maart en 12 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij meermalen, althans een maal, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 2 september 2018 te Zoetermeer door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het uitnodigen van [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes woning en/of
- het onverhoeds zoenen op de mond en/of
- het onverhoeds betasten van bors(ten) en/of billen en/of
- duwen van die [slachtoffer 1] op de bank en/of
- het voor het hoofd en/of de mond van die [slachtoffer 1] gaan staan/bukken en/of (vervolgens) onverhoeds zijn, verdachtes, penis voor/tegen de mond te houden en/of
- het vasthouden van het hoofd aan beide kanten,
zulks terwijl hij, verdachte, misbruik maakte van zijn status en/of van het uit leeftijd en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer 1] ,
te weten
- het op de mond zoenen van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of
- het houden van zijn, verdachtes, penis voor de mond en/of (vervolgens) het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij meermalen, althans een maal in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 2 september 2018 te Zoetermeer, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten
- het op de mond zoenen van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of
- het houden van zijn, verdachtes, penis voor de mond en/of (vervolgens) het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij meermalen, althans een maal, in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 25 november 2018 te Zoetermeer, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het duwen/brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het duwen/brengen van zijn penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van dan wel aan ontucht met de minderjarige [slachtoffer 1] in de periode van 1 augustus tot en met
2 september 2018 (feit 1) en aan ontucht met de minderjarige [slachtoffer 2] in de periode van 1 februari tot en met 25 november 2018 (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde.
Op haar specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde nu niet is gebleken van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Wanneer dan de verdachte de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn uitsluitend deze verklaringen echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring moet er sprake zijn van steunbewijs dat niet alleen van dezelfde bron afkomstig mag zijn.
In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Feit 1
Bewijsmiddelen
Op 20 september 2018 heeft [slachtoffer 1] tegenover de politie een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar in augustus 2018 op straat aansprak. Hij vroeg haar of zij in een videoclip wilde en zei dat ze hem op Instagram moest toevoegen. Toen haar moeder kwam, deed de verdachte raar. Hij ging zachter praten en liep achteruit. [slachtoffer 1] voegde de verdachte toe op Instagram. Via Instagram zei hij dat ze hem op snapchat moest toevoegen. Twee of drie dagen later zei de verdachte via snapchat dat zij naar hem toe moest komen voor een fotoshoot en stuurde haar zijn adres, [adres] . [slachtoffer 1] ging de woning van de verdachte te binnen.
Toen [slachtoffer 1] weg wilde gaan zei hij dat ze mooie ogen had en probeerde hij haar te zoenen en raakte haar lippen. [slachtoffer 1] wilde dat niet, vond het eng en verliet de woning. [2]
Een paar dagen of een week later vroeg de verdachte opnieuw aan [slachtoffer 1] of ze langs wilde komen. [slachtoffer 1] ging naar de woning van de verdachte samen met [getuige 1] . [slachtoffer 1] ging alleen de woning binnen en zei tegen [getuige 1] , dat als er iets was ze gelijk moest kloppen.
[getuige 1] wachtte in de hal van de 15e verdieping achter een muurtje. [slachtoffer 1] had met [getuige 1] afgesproken dat ze haar na een paar minuten zou bellen en zou zeggen dat ze weg moest.
De verdachte duwde [slachtoffer 1] op de bank en zoende haar op haar mond. Hij raakte haar aan bij haar borsten en haar kont. [slachtoffer 1] was bang en zei dat ze weg wilde. De verdachte deed zijn broek uit en deed zijn piemel in haar mond. [slachtoffer 1] hield haar mond dicht. De verdachte pakte haar hoofd vast aan beide kanten en duwde zijn piemel in haar mond. [3] De telefoon van [slachtoffer 1] , die de verdachte op de bar in zijn woning had neergelegd, ging veelvuldig af. [slachtoffer 1] zei dat ze moest opnemen en dat ze echt weg moest gaan. De verdachte liet haar gaan. Tegen [getuige 1] zei [slachtoffer 1] dat ze naar huis wilde. Ze durfde niet te vertellen wat er was gebeurd omdat ze bang was dat [getuige 1] haar raar zou vinden. [4]
[getuige 1] heeft op 10 oktober 2018 tegenover de politie verklaard dat het contact tussen de verdachte en [slachtoffer 1] is ontstaan, doordat de verdachte aan [slachtoffer 1] had gevraagd of zij in een video wilde werken. [slachtoffer 1] ging naar de woning van de verdachte omdat de verdachte foto’s van haar zou maken voor die videoclip. [slachtoffer 1] wilde eigenlijk niet naar binnen, maar ze wilde wel die foto’s. [slachtoffer 1] had aan de verdachte gevraagd of [getuige 1] mee mocht.
[slachtoffer 1] moest alleen komen. [getuige 1] ging met [slachtoffer 1] mee en bleef voor de deur staan, bij een muurtje. Ze hadden afgesproken dat [getuige 1] [slachtoffer 1] na vijf minuten zou bellen en zou zeggen dat haar moeder wilde dat [slachtoffer 1] thuis kwam. [getuige 1] belde, maar [slachtoffer 1] nam niet op. Na een kwartier kwam [slachtoffer 1] naar buiten. [slachtoffer 1] vertelde dat de verdachte haar telefoon had afgepakt en dat ze die terug had gekregen toen ze wegging. [slachtoffer 1] zag er bang uit en wilde verder niets zeggen. [slachtoffer 1] zou voor dat bezoek al één of twee keer eerder bij de verdachte op bezoek zijn geweest. [slachtoffer 1] had verteld dat hij haar wilde zoenen en dat hij haar wilde aanraken. [5]
[getuige 1] heeft een snapchat-contact tussen [slachtoffer 1] en de verdachte gezien waarin de verdachte had geschreven dat [slachtoffer 1] hem had gepijpt en dat ze het wel goed kon. [6]
De moeder van [slachtoffer 1] (hierna: [moeder van slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat zij een paar weken voor 2 september [slachtoffer 1] met een man zag praten. [moeder van slachtoffer 1] liep naar [slachtoffer 1] toe. De man nam meteen afstand en zei dat hij [slachtoffer 1] nog wel zou spreken. [slachtoffer 1] zei tegen [moeder van slachtoffer 1] dat de man aan haar had gevraagd of ze bij hem thuis wilde komen om in een videoclip te spelen. [moeder van slachtoffer 1] volgde de man en zag dat hij de flat aan de [adres] binnen ging. [7]
De verdachte heeft verklaard dat hij op straat met [slachtoffer 1] heeft gesproken en dat [slachtoffer 1] één keer in zijn woning is geweest. [slachtoffer 1] zou naar zijn woning zijn gegaan omdat zij wilde dat hij voor haar naamsbekendheid op sociale media en betaalde promo’s voor clubs in de regio zou regelen. De verdachte heeft erkend dat er snapchat contact is geweest tussen hem en [slachtoffer 1] dat ging over pijpen. [8]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, anders dan door de raadsman gesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft tegenover de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd. Dat [slachtoffer 1] een motief had om niet de waarheid te vertellen, is niet aannemelijk geworden. Ook is op grond van het dossier niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De zaak van [slachtoffer 1] is immers aan het rollen gekomen doordat de vader van [getuige 1] , de moeder van [slachtoffer 1] had gebeld. De zaak van [slachtoffer 2] is aan het rollen gekomen doordat [slachtoffer 1] had verklaard een filmpje te hebben gezien waarin [slachtoffer 2] seks had met de verdachte. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben daarnaast niet tegen dezelfde personen verteld wat hen is overkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om uit te gaan van beïnvloeding. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar aangezien deze op onderdelen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen in het dossier, de verklaring van de verdachte en het snapchat contact tussen de verdachte en [slachtoffer 1] zoals in de bewijsmiddelen uiteengezet.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte geen reden geeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 1] .
Als het contact tussen [slachtoffer 1] en de verdachte alleen betrekking zou hebben gehad op naamsbekendheid op sociale media en betaalde promo’s voor clubs, is er geen enkele logische verklaring waarom de verdachte – zelf vader van tienerdochters – op enig moment tegen een meisje van veertien jaar zou zeggen dat ze goed kan pijpen.
De rechtbank gebruikt de verklaring van [slachtoffer 1] dan ook voor het bewijs.
De rechtbank neemt op grond van de omschreven bewijsmiddelen aan dat de seksuele handelingen zoals ten laste gelegd hebben plaatsgevonden, met uitzondering van het betasten van de vagina en/of de schaamstreek. De rechtbank is, in overeenstemming met de verdediging, van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat dit heeft plaatsgevonden, nu uit de audiovisuele registratie van de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat zij heeft verklaard: “ik weet het niet.. weet niet hoe ver naar beneden”.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen om deze handelingen te ondergaan. In dat kader stelt de rechtbank vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte geweld heeft gebruikt of heeft gedreigd met geweld. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat voor dit onderdeel geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van ‘dwang door een andere feitelijkheid’ overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat door de omstandigheid dat de verdachte [slachtoffer 1] iets aanbood, namelijk dan wel het spelen in het videoclip en het maken van foto’s, dan wel het genereren van naamsbekendheid en het regelen van betaalde promo’s voor clubs, hij invloed op haar kon uitoefenen. De verdachte was immers, zoals hij zelf heeft verklaard, iemand met vele volgers op sociale media en met veel invloed en connecties in de muziekwereld. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat sprake was van een bepaald overwicht van de verdachte op [slachtoffer 1] . Daar komt bij dat er tussen [slachtoffer 1] en de verdachte sprake is van een leeftijdsverschil van 22 jaren en hij de oom van een klasgenoot van haar is. Dit leeftijdsverschil is zeer groot te noemen, zeker gelet op de, in verhouding met de verdachte, beginnende seksuele ontwikkeling van [slachtoffer 1] .
Dat tussen de verdachte en [slachtoffer 1] sprake was van een dergelijk overwicht, is, naar het oordeel van de rechtbank, echter op zichzelf onvoldoende om te spreken van “een andere feitelijkheid” die een dusdanige dwang oplevert in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarvoor is immers vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheidsrelatie door bepaalde gedragingen van de verdachte waardoor een bedreigende sfeer is ontstaan, is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. [slachtoffer 1] ging naar de woning van de verdachte voor een fotoshoot, toen zij in die woning was legde de verdachte haar telefoon weg, duwde hij haar op de bank, pakte hij haar hoofd aan beide kanten vast en duwde hij zijn penis in haar mond. Door dit handelen heeft de verdachte binnen de bestaande afhankelijkheidsrelatie naar het oordeel van de rechtbank voor [slachtoffer 1] een dermate bedreigende sfeer laten ontstaan, dat zij werd gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Naar redelijke verwachting heeft [slachtoffer 1] zich niet aan die seksuele handelingen kunnen onttrekken. Aldus komt de rechtbank tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde verkrachting.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen in artikel 245 Sr voldoende is dat komt vast te staan dat de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. Het is voor een bewezenverklaring dus niet van belang of de verdachte wist dat [slachtoffer 2] minderjarig was.
De bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen staat immers centraal in artikel 245 Sr en strekt zich ook uit tot eventuele door de minderjarige zelf geïnitieerde gedragingen. Dit betekent dat de verdachte een verstrekkende onderzoeksplicht heeft om achter de (werkelijke) leeftijd van aangeefster te komen.
Bewijsmiddelen
Op 28 november 2018 is [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004 (hierna: [slachtoffer 2] ) als getuige door de politie gehoord. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met de verdachte in contact kwam via Instagram. [slachtoffer 2] vertelde de verdachte dat ze 16 jaar oud was. De verdachte vroeg haar of zij een keer iets bij hem wilde komen drinken. Hij zei dat ze een mooi meisje was en dat ze misschien in een clip zou kunnen spelen. [slachtoffer 2] ging naar de flat van de verdachte in Palenstein (te Zoetermeer). De eerste ontmoeting was begin februari 2018. [9] Tijdens de ontmoeting daarna werd het seksueel. In totaal is er zeven of acht keer seks geweest. De laatste keer dat [slachtoffer 2] de verdachte zag was een maand eerder. [10] De verdachte heeft [slachtoffer 2] gefilmd met zijn telefoon en dat filmpje naar haar gestuurd. [slachtoffer 2] lag toen in ‘doggy pose’ en de verdachte filmde haar van achteren. [11] De verdachte heeft [slachtoffer 2] gevingerd en gebeft. [slachtoffer 2] heeft de verdachte gepijpt en ze hebben vaginale seks gehad. [12] [slachtoffer 2] heeft tegen [getuige 2] en [getuige 3] verteld wat er was gebeurd. [13]
[slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte haar een week later ofzo – nadat [slachtoffer 1] samen met [getuige 1] naar de woning van de verdachte was gegaan – een filmpje via snapchat had gestuurd waarin te zien was dat [slachtoffer 2] seks had met de verdachte. [slachtoffer 1] zag dat de piemel in de vagina ging. [14] De verdachte staat ook bekend als [bijnaam] en is de oom van [naam] . [15]
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] een keer in zijn woning is geweest. [16]
[getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer 2] tegen haar had gezegd dat ze seks had gehad met een man van in de dertig. Deze man zou [bijnaam] heten en de oom zijn van [naam] . [getuige 2] is en keer meegegaan naar de flat van die man in Palenstein. [17]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, anders dan door de raadsman gesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft tegenover de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd en tevens heeft zij verklaard dat ze de seks met de verdachte eigenlijk wel lekker vond en dat ze zich bij de verdachte op haar gemak voelde. Dat [slachtoffer 2] een motief had om niet de waarheid te vertellen, is niet aannemelijk geworden. Ook is op grond van het dossier niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, zoals hierboven reeds uiteengezet. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar aangezien deze op onderdelen wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] , de verklaring van de verdachte en het snapchatfilmpje dat de verdachte naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd zoals onder de bewijsmiddelen uiteengezet.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het snapchatfilmpje heeft bestaan. [slachtoffer 1] heeft immers verklaard dat zij dit filmpje heeft gezien en uit het dossier volgt op geen enkele wijze waarom zij hierover zou liegen. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte een filmpje van haar – terwijl zij seks had met de verdachte – heeft gemaakt. Het betoog van de verdediging dat het alleen een ‘live’ filmpje kon zijn en dat de verdachte op die tijd niet in zijn woning was schuift de rechtbank dan ook terzijde.
De rechtbank gebruikt ook de verklaring van [slachtoffer 2] voor het bewijs.
De rechtbank neemt op grond van de omschreven bewijsmiddelen aan dat de seksuele handelingen, zoals ten laste gelegd, hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank komt de verdachte geen beroep op dwaling toe aangezien er niet gesproken kan worden van het volledig ontbreken van verwijtbare onwetendheid over de ware leeftijd van [slachtoffer 2] . De verdachte heeft immers alleen om een ID-bewijs gevraagd en toen [slachtoffer 2] zei dat ze die niet zomaar kon meenemen heeft de verdachte geen nader onderzoek verricht.
De rechtbank komt tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van de onder feit 2 ten laste gelegde ontucht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1. primair
in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 2 september 2018 te Zoetermeer door een andere feitelijkheid, te weten
- het uitnodigen van [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes woning en
- duwen van die [slachtoffer 1] op de bank en
- het vasthouden van het hoofd
van die [slachtoffer 1]aan beide kanten,
zulks terwijl hij, verdachte, misbruik maakte van zijn status en van het uit leeftijd en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer 1] , te weten
- het op de mond zoenen van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de borsten en de billen van die [slachtoffer 1] en
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
2.
meermalen in de periode van 1 februari 2018 tot en met
28 oktober2018 te Zoetermeer, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het duwen/brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het duwen/brengen van zijn penis in de mond en de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd aan de verdachte een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen omtrent de strafmaat. De raadsman heeft betoogd dat uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) niet volgt dat anderen beveiligd zouden moeten worden tegen de verdachte. Gezien het geschatte recidive risico is een aanvullende maatregel ook niet noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een meisje van veertien jaar. De verdachte heeft haar naar zijn woning gelokt door haar te vragen of zij in een videoclip wilde. In zijn woning heeft hij zich aan haar vergrepen. Het behoeft geen betoog dat de handelwijze van de verdachte uiterst verwerpelijk is en dat een verkrachting langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer.
De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van eerst dertien, later veertien jaar. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin het jonge slachtoffer verkeerde alsmede van het overwicht dat hij uit hoofde van zijn leeftijd en zijn positie had op haar. Vanwege haar leeftijd was zij niet in afdoende mate in staat om aan het handelen van de verdachte weerstand te bieden en in onvoldoende mate in staat de gevolgen van haar handelen te overzien. De verdachte heeft slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en heeft daarbij niet stil gestaan bij de schade die hij mogelijk bij zijn minderjarige slachtoffer en haar omgeving zou kunnen aanrichten, hetgeen de rechtbank de verdachte zwaar aanrekent. Het plegen van ontuchtige handelingen met kinderen van een dergelijke leeftijd, geheel onafhankelijk van de omstandigheid of zij dit zelf wel of niet hebben gewild, vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van die kinderen en kan bij hen ernstige, soms blijvende psychische schade veroorzaken.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van
27 februari 2020. Hieruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor zedenmisdrijven. In 2016 is de verdachte door de Hoge Raad veroordeeld voor mensenhandel. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de verdachte voor deze zaak voorwaardelijk in vrijheid gesteld. In 2009 is de verdachte veroordeeld voor ontucht, waarbij er sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarige in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaar.
De persoon van de verdachte
De verdachte heeft alles wat hem werd verweten, ontkend en uiteindelijk – nadat hij inzage had gekregen in het gehele dossier – een verklaring afgelegd over twee ontmoetingen die met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (afzonderlijk van elkaar) zouden hebben plaatsgevonden. Tevens heeft hij veel verklaringen naar de rechtbank gestuurd waarin hij heeft gepoogd om alles wat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard te weerleggen. Het stond en staat de verdachte uiteraard geheel vrij een dergelijke proceshouding aan te nemen en dat wordt hem dan ook niet in voor hem nadelige zin in rekening gebracht. Wat hem wel wordt aangerekend, is dat daarmee vaststaat dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor hetgeen bewezen is verklaard en tevens dat hij geen enkel inzicht aan de dag heeft gelegd in het strafwaardige van zijn handelen en de schade die hij daarmee aan zijn de jeugdige slachtoffers heeft berokkend. Hij lijkt niet te beseffen wat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangedaan, uitsluitend en alleen voor zijn eigen seksuele genoegens.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van het psychiatrisch onderzoek van B.A. Blansjaar van 4 mei 2019 en van het rapport van het psychologisch onderzoek van 12 mei 2019 van R.K.F. Lemmens. Blansjaar heeft geconcludeerd dat het onderzoek geen aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte heeft opgeleverd en dat een diagnose omtrent een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet kon worden gesteld en niet kon worden uitgesloten. Lemmens heeft geconcludeerd dat het vanwege de versluierde manier van praten van de verdachte en de vele onduidelijkheden die er voor hem blijven bestaan het onmogelijk is gebleken om op een betrouwbare en valide wijze te kunnen vaststellen of sprake is van een stoornis of van stoornissen bij de verdachte. De verdachte heeft geen toestemming gegeven voor informatieverstrekking door anderen dan zijn huidige partner en een milieuonderzoek kon derhalve niet worden verricht. Beide onderzoekers hebben geadviseerd de verdachte te laten observeren in het PBC.
De verdachte is in de periode van 5 december 2019 tot 23 januari 2020 opgenomen geweest in het PBC en daar geobserveerd.
C.J.J.C.M. van Gestel (psychiater) en L. Vermeulen (GZ-psycholoog) hebben, in samenwerking met de overige leden van het onderzoeksteam van het PBC, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapport, dat op 10 maart 2020 is uitgebracht. De levensloop van de verdachte illustreert dat er in enige mate sprake is van met name antisociale en narcistische trekken. Gedurende de observatie heeft de verdachte voornamelijk zeer adaptief gedrag laten zien. Volgens de onderzoekers kan de verdachte zich glad en opportunistisch gedragen, maar is zijn opstelling ook sociaal en ervaart hij wel degelijk diverse emoties.
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens.
Bij bewezenverklaring wordt geadviseerd de feiten volledig aan hem toe te rekenen.
De onderzoekers hebben zich onthouden van aanbevelingen ten aanzien van eventueel benodigde interventies en van een advies ten aanzien van een juridisch kader.
De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde Pro Justitia rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusie van de gedragsdeskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten dan ook volledig aan de verdachte toerekenen.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het omtrent de verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van 20 maart 2020. Uit dit advies volgt dat de reclassering geen passend plan van aanpak kon opstellen in het kader van risicomanagement.
De reclassering adviseert om de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen, daar zij van mening is dat een strikter kader dan een voorwaardelijke veroordeling nodig is. Deze maatregel, die naast een gevangenisstraf opgelegd kan worden, biedt de mogelijkheid om zo lang als nodig toezicht te kunnen houden op plegers van zeer ernstige misdrijven.
Straf
De rechtbank stelt voorop dat gegeven de ernst van de door verdachte begane feiten slechts oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt in aanmerking komt.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de delicten, de ingrijpende gevolgen ervan voor de slachtoffers, de wens de maatschappij tegen de verdachte te beschermen en om de verdachte ervan te doordringen dat zijn handelingen volstrekt ontoelaatbaar zijn, een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Naar het oordeel van de rechtbank komt in de strafeis van de officier van justitie de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking, waarbij de rechtbank met name wijst op de leeftijd van de slachtoffers, het feit dat de handelingen gedurende een periode hebben plaatsgevonden en de periodes op enig moment zelfs overlapten en het feit dat er sprake was van herhaaldelijk seksueel binnendringen.
De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van vijf jaar.
Maatregel
Bij het bepalen van de straf dient de rechtbank ook rekening te houden met de doelen die door oplegging van straf worden gediend, te weten vergelding, generale en speciale preventie en het voorkomen van recidive. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. Het is immers niet de eerste keer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van zedenmisdrijven.
Om dit te kunnen bewerkstelligen kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan het langdurige toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en ontucht. Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en op deze strafbare feiten zijn naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier of meer jaren gesteld. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
De rechtbank legt aan de verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend strekkende tot betaling van een bedrag van € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de beschreven psychische klachten waaraan de benadeelde partij lijdt niet alleen zijn veroorzaakt door het ten laste gelegde en verzoekt het gevorderde bedrag te matigen.
De raadsman heeft – bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel – verzocht om het dwangmiddel gijzeling op te leggen in plaats van vervangende hechtenis.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het handelen van de verdachte een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt, is vast komen staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft hier tal van klachten aan over gehouden, waaronder paniekaanvallen, piekeren, moeite met (in)slapen en herbelevingen. De benadeelde is door een psycholoog gediagnosticeerd met een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag; identiteitsproblemen, PTSS- en ODD en (sociale) angstkenmerken, zwakke impulscontrole; zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Zij is hiervoor behandeld door middel van individuele gesprekken. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft aangetoond dat sprake is van ernstige psychische schade en neemt aan dat het handelen van de verdachte aan die schade heeft bijgedragen, gelet op de aard en ernst van de normschending.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend – van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade toewijsbaar is.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 september 2018, de dag waarop de schade wordt geacht te zijn ingetreden.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend strekkende tot betaling van een bedrag van € 5.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de onderbouwing van de geleden schade niet overeenkomt met de inhoud van het strafdossier. Uit het dossier volgt niet dat [slachtoffer 2] letsel opliep, dat de verdachte haar bedreigde of dat zij over het misbruik niets durfde te zeggen tegen anderen. Zowel haar moeder als haar vriendinnen hebben in die periode niets aan haar gemerkt en uit de brief van Youz van 2 juli 2019 volgt niet dat de traumatische ervaringen zien op het ten laste gelegde feit. Er kan derhalve niet worden beoordeeld, zonder nader deskundigenonderzoek in hoeverre en in welke mate het ten laste gelegde feit een bijdrage heeft geleverd aan de bij [slachtoffer 2] vastgestelde klachten. Behandeling van de vordering leidt derhalve tot een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen.
De raadsman heeft – bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel – verzocht om het dwangmiddel gijzeling op te leggen in plaats van vervangende hechtenis.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het handelen van de verdachte een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt, is vast komen staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten is niet naar objectieve maatstaven vastgesteld, nu uit de brief van Youz van 2 juli 2019 niet volgt door welke traumatische ervaringen [slachtoffer 2] PTSS heeft opgelopen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – mede gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde – in dit concrete geval zo evident zijn, dat geestelijk letsel bij de benadeelde kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793 r.o. 2.4.5.). De rechtbank stelt vast dat door het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel, dat voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend – van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade toewijsbaar is.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 oktober 2018 de dag waarop de schade wordt geacht te zijn ingetreden.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

8.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 26 februari 2019 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Ter terechtzitting van 12 juni 2020 heeft de officier van justitie bij deze vordering gepersisteerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling dient te worden afgewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd.
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat de verdachte, terwijl hij eerder is veroordeeld voor een zedendelict met een minderjarig slachtoffer, zich hier weer schuldig aan heeft gemaakt. Gelet op de proceshouding van de verdachte en zijn strafblad ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andere beslissing dan toewijzing van de vordering van de officier van justitie.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 38z, 57, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting;
ten aanzien van feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de veroordeelde om een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
35 (VIJFENDERTIG) DAGEN. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de veroordeelde om een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 oktober 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten
810 (achthonderdentien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018328255, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 141).
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , d.d. 20 september 2018, p. 54 en 55.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 20 september 2018, p. 56 en 57.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 20 september 2018, p. 59.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 10 oktober 2018, p. 65 en 66.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 10 oktober 2018, p. 67.
7.Proces-verbaal van aangifte [moeder van slachtoffer 1] d.d. 17 september 2018, p. 40.
8.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2020.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 november 2018, p. 97.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 november 2018, p. 98.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 november 2018, p. 100.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 november 2018, p. 103.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 november 2018, p. 105.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 20 september 2018, p. 59 en 60.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 20 september 2018, p. 55.
16.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2020.
17.Proces-verbaal van getuige [getuige 2] d.d. 12 december 2018, p. 110 en 111.