ECLI:NL:RBDHA:2020:5731
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Dublinverordening en zorgvuldigheid in asielprocedure tijdens coronamaatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H.M. Pot, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij niet zorgvuldig was gehoord en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn psychische gesteldheid en de zorg die hij nodig had.
De zitting vond plaats op 4 juni 2020 via een Skype-beeldverbinding, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de procedure correct was verlopen en dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren. Eiser heeft niet aangetoond dat Spanje niet in staat zou zijn om zijn asielaanvraag op een zorgvuldige manier te behandelen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden rondom de coronamaatregelen geen reden waren om de verantwoordelijkheid van Spanje voor de behandeling van de aanvraag te ontkennen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en is bekendgemaakt op 18 juni 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.