ECLI:NL:RBDHA:2020:5727
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel wegens onjuiste informatie over nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser, die van Syrische nationaliteit is. Eiser had bij zijn aanvraag verzwegen dat hij ook de Armeense nationaliteit bezat, wat als onjuiste informatie werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat eiser in het verleden de Armeense nationaliteit had, voldoende was om te concluderen dat er een band met Armenië bestond, zoals bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiser onjuiste gegevens had verstrekt en niet kon aantonen dat hij geen band meer had met Armenië. Eiser had ook geen gronden aangevoerd tegen het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.