ECLI:NL:RBDHA:2020:5704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
C/09/589894 / FA RK 20-1464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarige kinderen in het kader van gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar drie minderjarige kinderen naar een andere gemeente. De moeder, die recentelijk is gehuwd, stelt dat de verhuizing noodzakelijk is om haar gezinsleven met haar nieuwe partner te kunnen vormgeven. De vader van de kinderen verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat dit een onaanvaardbare inbreuk zal maken op zijn contact met de kinderen. De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en de kinderen afgewogen. De rechtbank overweegt dat de moeder tijdens en na het huwelijk de hoofdverzorger van de kinderen is geweest en dat de kinderen relatief jong en flexibel zijn, waardoor zij in staat zouden moeten zijn om zich aan te passen aan een nieuwe woonomgeving. De rechtbank concludeert dat de verhuizing in het belang van de kinderen kan worden geacht, ondanks de bezwaren van de vader. De rechtbank verleent toestemming aan de moeder om met de kinderen te verhuizen en verwijst beide ouders naar mediation om de zorgregeling na de verhuizing te bespreken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-1464
Zaaknummer: C/09/589894
Datum beschikking: 24 juni 2020

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 13 maart 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.G. Weitkamp te Gouda .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de moeder van 13 maart 2020, met bijlagen;
  • het verweerschrift van de vader met een voorwaardelijk zelfstandig verzoek van 21 mei 2020;
  • de brief van 26 mei 2020 van de zijde van de moeder, inhoudende een reactie op het verweerschrift, met bijlagen.
Op 27 mei 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming: de heer [naam medewerker RvdK] .

Verzoek en verweer

De moeder heeft – onder intrekking ter zitting van de overige verzochte woonplaatsen – in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met de drie kinderen te verhuizen naar de gemeente [gewenste woonplaats] , een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de vader voorwaardelijk - in het geval het verzoek van de moeder wordt afgewezen en zij zonder de kinderen verhuist - zelfstandig verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2001 tot [datum echtscheiding] 2017.
- Zij zijn de ouders van de volgende drie nu nog minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , verder: [voornaam minderjarige 1] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 1] , verder: [voornaam minderjarige 2] ;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats 2] , verder: [voornaam minderjarige 3] .
- Bij beschikking van [datum beschikking] 2017 van de rechtbank Midden-Nederland is tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken en zijn het overeengekomen convenant en ouderschapsplan opgenomen in de beschikking. In het ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben (artikel 2) en zijn zij een zorgregeling overeengekomen.
- Deze zorgregeling is op enig moment in onderling overleg gewijzigd, met dien verstande dat de kinderen sindsdien iedere vrijdag van 16.30 uur tot zaterdag 16.30 uur bij de vader zijn en van maandag 8.15 uur ( [voornaam minderjarige 3] )/ uit school ( [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ) tot 16.30 uur ( [voornaam minderjarige 2] )/ 18.15 ( [voornaam minderjarige 3] )/ 19.45 uur ( [voornaam minderjarige 1] ) (hierna ook: de huidige zorgregeling).
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

Beoordeling

De rechtbank heeft ter zitting een vergelijk tussen partijen beproefd, maar dit heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid.
Standpunten
De moeder verzoekt vervangende toestemming om met de kinderen naar [gewenste woonplaats] te verhuizen. Zij heeft een relatie met [naam echtgenoot] (verder: [naam echtgenoot] ), met wie zij onlangs is gehuwd, en wenst met hem en de kinderen in [gewenste woonplaats] te gaan samenwonen. [naam echtgenoot] is vanwege zijn baan (arts-specialist in een maatschap in een ziekenhuis in [plaats 1] ) en het co-ouderschap over zijn kinderen gebonden aan de regio [plaats 1] / [gewenste woonplaats] . Van hem (en zijn kinderen) kan in redelijkheid niet worden verwacht te verhuizen naar [woonplaats 1] of elders in de Randstad, zo stelt de moeder. De moeder is van mening dat zij een gerechtvaardigd belang heeft om met [naam echtgenoot] haar (gezins)leven verder vorm te geven en met hem te gaan samenwonen. Gelet op de onmogelijkheid van [naam echtgenoot] om te verhuizen, is daarmee de noodzaak van de moeder om met de kinderen naar [gewenste woonplaats] te verhuizen gegeven. Daar tegenover staat dat de drie kinderen nog relatief jong en flexibel zijn en al meerdere malen verhuisd zijn en pas sinds 2018 in [woonplaats 1] wonen. Zij hebben het naar hun zin in [woonplaats 1] , maar zijn hier volgens de moeder niet geworteld. Ook beide ouders zijn niet gebonden aan [woonplaats 1] . Tijdens en ook na het huwelijk is de moeder de hoofdverzorger van de kinderen geweest. De vader heeft zijn leven na de scheiding anders ingericht waarbij de focus niet ligt op de zorg voor de kinderen. Hij woont in een stadsappartement in het centrum van [woonplaats 1] , dat volgens de moeder niet geschikt is om de kinderen langdurig te ontvangen. De kinderen verblijven bij de vader conform de huidige zorgregeling. De vakanties en feestdagen worden (grosso modo) bij helfte verdeeld. Een uitbreiding van de zorgregeling is nooit aan de orde geweest. Gelet op deze zorgverdeling zal een verhuizing geen grote impact hebben op de mate waarin de kinderen contact hebben met de vader. Door de grote reisafstand tussen [woonplaats 1] en [gewenste woonplaats] zal het wekelijks contact op maandag komen te vervallen, maar de moeder stelt voor dit te compenseren met een uitbreiding van het contact op zaterdag en de mogelijkheid voor de vader om de kinderen zo nu en dan een heel weekend bij zich te hebben. Al met al is de moeder van mening dat de verhuizing in het belang van de kinderen kan worden geacht.
De vader verzet zich tegen de voorgenomen verhuizing. Hij is van mening dat de noodzaak voor een verhuizing van de kinderen naar [gewenste woonplaats] ontbreekt. De moeder heeft sinds het begin van de relatie met [naam echtgenoot] steeds te kennen gegeven de voorkeur te geven aan een ‘weekend- en vakantiehuwelijk’ met [naam echtgenoot] , omdat de vader nu in [woonplaats 1] op fietsafstand van de kinderen woont en zij geen oplossing heeft voor het verhuisprobleem. Een verhuizing van de kinderen naar [gewenste woonplaats] is nooit een onderwerp van gesprek tussen de ouders geweest en de moeder heeft niet duidelijk gemaakt wat er gewijzigd is in haar situatie waardoor die noodzaak nu wel aanwezig zou zijn. De vader acht de verhuizing niet goed doordacht en voorbereid. Het lijkt erop dat de moeder recent op stel en sprong met [naam echtgenoot] is getrouwd en daarmee de vader voor het blok heeft gezet. Het is voor de vader onbegrijpelijk dat de moeder van mening is dat van de kinderen van [naam echtgenoot] niet kan worden verwacht dat zij gaan verhuizen, terwijl zij dit vervolgens wel verwacht van haar eigen kinderen. De vader acht het niet in het belang van de kinderen om hen wederom te laten verhuizen, nu zij net gesetteld zijn in [woonplaats 1] . Tot slot is hij van mening dat de verhuizing een onaanvaardbare inbreuk oplevert op het recht van de vader en de kinderen om onverminderd contact met elkaar te hebben in de vertrouwde omgeving. Een verhuizing zal er vanwege de grote reisafstand toe leiden dat het contact op de vrijdag en de maandag niet meer haalbaar is, de vader de kinderen niet meer kan begeleiden naar turnen ( [voornaam minderjarige 2] ) en voetbal ( [voornaam minderjarige 1] ) en niet meer betrokken kan zijn bij de school(activiteiten) van de kinderen. Daarbij geeft de moeder ook nog aan dat zij het niet ziet zitten om te halen en te brengen, terwijl dit op zijn minst van de moeder mag worden verwacht. De moeder heeft geen goede alternatieven en maatregelen geopperd om de gevolgen van de verhuizing voor de vader en de kinderen te verzachten of te compenseren. De moeder oppert ter compensatie een paar uurtjes extra op de zaterdag, maar met een reistijd van ruim anderhalf uur enkele reis biedt dit geen soelaas. Het belang van de moeder om vaker bij haar partner te zijn, weegt volgens de vader niet op tegen het belang van de vader en de kinderen om de huidige situatie te behouden. Alle belangen afwegend is de vader van mening dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. Nu niet gebleken is van toestemming van de vader, zal de rechtbank op grond van artikel 1:253a, lid 1, BW een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901, overweegt de rechtbank dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind in kwesties als deze altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen en alle betrokken belangen te worden afgewogen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder wegen.
De moeder heeft een relatie met [naam echtgenoot] en heeft haar relatie onlangs bestendigd met een huwelijk, waarmee zij naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd belang heeft om met hem het gezinsleven verder vorm te geven door te gaan samenwonen. Dat zij dit eerder niet van plan is geweest, doet daar niet of onvoldoende aan af.
Niet ter discussie staat dat de gezinssamenstelling en het werk aan de zijde van [naam echtgenoot] de mogelijkheid van de moeder om haar gezinsleven met [naam echtgenoot] vorm te geven ernstig compliceren. [naam echtgenoot] woont in [gewenste woonplaats] en heeft drie kinderen in de puberleeftijd (16, 15 en 11 jaar), die hun hele leven in dezelfde woonomgeving hebben verbleven en waarover hij een co-ouderschap heeft. Naarmate kinderen ouder worden en langer in dezelfde woonomgeving verblijven, zal de mate waarin zij geworteld zijn in hun woonomgeving toenemen. Daar komt bij dat [naam echtgenoot] ook vanwege zijn werk als arts-specialist in een maatschap gebonden is om in de directe omgeving van het ziekenhuis in [plaats 1] te wonen. Dat alles tezamen maakt dat [naam echtgenoot] naar het oordeel van de rechtbank niet flexibel is in zijn woonplaatskeuze en dat van hem redelijkerwijs dus niet kan worden gevergd dat hij in of nabij [woonplaats 1] gaat wonen.
De rechtbank acht voorts van belang dat vaststaat dat de moeder tijdens en na het huwelijk de hoofdverzorger van de kinderen is geweest en dat zij ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij bij afwijzing van haar verzoek om verhuizing niet zonder de kinderen naar [gewenste woonplaats] zal verhuizen en in dat geval dus met de kinderen in [woonplaats 1] zal (moeten) blijven wonen. Afwijzing van het verzoek van de moeder zal betekenen dat de huidige situatie zal worden voortgezet en dat het gezinsleven van de moeder met [naam echtgenoot] zich zal beperken tot de weekenden en de vakanties en in dat opzicht een aanzienlijke beperking oplevert van haar recht om haar gezinsleven met [naam echtgenoot] vorm te geven.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er voor de moeder redelijkerwijs geen andere mogelijkheden bestaan om vorm te kunnen geven aan het gezinsleven met [naam echtgenoot] , dan met de drie kinderen te verhuizen naar [gewenste woonplaats] .
Tegenover de gebondenheid van [naam echtgenoot] en zijn kinderen aan de omgeving van [gewenste woonplaats] , wordt het gezin aan de zijde van de moeder gekenmerkt als een jong gezin, dat zich tot dusver flexibel heeft getoond met betrekking tot de woonomgeving. Kort na de geboorte van [voornaam minderjarige 3] (in 2016) is het gezin verhuisd van [woonplaats 2] naar [woonplaats 3] en in de loop van 2018 zijn beide ouders in [woonplaats 1] gaan wonen. De drie kinderen zijn dus vaker verhuisd en zijn in staat gebleken zich in een relatief korte tijd én met het uiteengaan van de ouders in een sterk veranderde gezinssituatie aan te passen aan hun nieuwe woonomgeving in [woonplaats 1] . Gelet op de flexibiliteit van deze drie nog relatief jonge kinderen en het feit dat zij nu pas ongeveer twee jaar in [woonplaats 1] wonen, is de rechtbank van oordeel dat zij niet in die mate geworteld zijn in [woonplaats 1] dat zij een nieuwe verhuizing niet aan zouden kunnen.
Van belang acht de rechtbank ook dat geen van beide ouders voor hun werk gebonden is aan [woonplaats 1] . Sterker nog, de wisselingen in het werk van de ouders en met name van de vader zijn bepalend geweest voor de verhuisbewegingen van het gezin over de afgelopen jaren. De vader werkt momenteel in [plaats 2] en de moeder in [woonplaats 2] , twee steden die vanuit [woonplaats 1] goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Ook de sociale binding van het gezin met [woonplaats 1] is in zoverre beperkt, dat de vriendin van de vader (die kunstenaar is en geen minderjarige kinderen heeft) en de broer van de vader in (de omgeving van) [woonplaats 1] wonen. Nu de vader niet samenwoont met zijn vriendin, vormt zij voor de vader een minder grote gebondenheid aan [woonplaats 1] . De moeder stelt voorts dat zij voor de zorg voor de kinderen sterk terugvalt op haar familie, die nu nog in [woonplaats familie] woont, maar die ook voornemens is te gaan verhuizen naar de omgeving van [gewenste woonplaats] . Waar de aanwezigheid van haar familie een bijkomende reden was om in [woonplaats 1] te gaan wonen, zorgt de voorgenomen verhuizing van haar familie ervoor dat de moeder nu juist een reden minder heeft om in (de omgeving van) [woonplaats 1] te blijven wonen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vader zowel economisch als sociaal geen bijzondere binding heeft met [woonplaats 1] en hij – anders dan [naam echtgenoot] – flexibeler is in zijn woonplaatskeuze.
De vader stelt zich op het standpunt dat een verhuizing van de kinderen naar [gewenste woonplaats] afbreuk doet aan de mate waarin hij contact heeft met de kinderen en dat dit door de moeder onvoldoende wordt gecompenseerd.
De rechtbank overweegt als volgt. De ouders wonen in [woonplaats 1] op fietsafstand van elkaar en zijn de huidige zorgregeling overeengekomen waarbij de vader wekelijks kort en frequent contact heeft met de kinderen. De visie van beide ouders over de redenen waarom voor deze regeling is gekozen, loopt uiteen, maar vaststaat dat de zorgregeling niet is uitgebreid, dat dit door de moeder niet mogelijk wordt geacht en dat dit door de vader niet is en wordt verzocht. De huidige zorgregeling behelst kort gezegd ongeveer anderhalve dag in de week, met een overnachting in het weekend en een paar uren door de week.
Buiten kijf staat dat een verhuizing van de drie kinderen naar [gewenste woonplaats] tot gevolg zal hebben dat doordeweeks contact met de vader niet meer mogelijk is en het contact tussen de vader en de kinderen zal worden beperkt tot een deel van de weekenden en de schoolvakanties. Echter de huidige zorgregeling biedt ruimte om het contact met de vader in het weekend te verruimen, zodat de vermindering van het contact door de week deels kan worden gecompenseerd. Onder deze omstandigheden doet een verhuizing naar [gewenste woonplaats] naar het oordeel van de rechtbank geen onaanvaardbare afbreuk aan de mate waarin de vader en de kinderen contact met elkaar kunnen hebben in de vertrouwde omgeving of elders.
De rechtbank heeft moeten constateren dat de ouders vast zitten in hun strijd over de woonplaats van de kinderen en zich geen beeld hebben kunnen vormen over de wijze waarop zij de zorgregeling na de verhuizing kunnen invullen op een wijze die recht doet aan het belang van de kinderen. Dat neemt niet weg dat de situatie van partijen mogelijkheden biedt om hiervoor in het belang van de kinderen een oplossing te vinden die recht doet aan hun belang op zoveel mogelijk contact met de vader.
De rechtbank is van oordeel dat het beide ouders – en niet de kinderen – zullen moeten zijn die een offer moeten brengen in het belang van de kinderen en dat zij hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Nu de ouders zich ter zitting bereid hebben verklaard om deel te nemen aan een mediationtraject om de invulling van de zorgregeling met elkaar te bespreken voor het geval dat de rechtbank de verzochte verhuizing van de kinderen naar [gewenste woonplaats] toestaat, zal de rechtbank beide ouders naar mediation verwijzen en gaat de rechtbank er evenals beide ouders vanuit dat de ouders in staat zullen zijn in onderling overleg tot overeenstemming te komen over een wijziging van de zorgregeling op maat na de verhuizing van de kinderen naar [gewenste woonplaats] .
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het belang van de moeder om met de kinderen te kunnen verhuizen naar [gewenste woonplaats] zwaarder weegt dan het belang van de vader om met de kinderen in [woonplaats 1] te kunnen blijven wonen. Dit leidt tot toewijzing van het verzoek van de moeder.
Nu het verzoek van de moeder wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vader.
Mediation
Zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank beide ouders verwijzen naar mediation. De rechtbank verzoekt het mediationbureau van de rechtbank bij deze om daartoe contact op te nemen met beide advocaten.

Beslissing

De rechtbank:
*
verleent toestemming aan de moeder – welke toestemming die van de vader vervangt – om met de drie minderjarige kinderen [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 1] , en [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats 2] ,
te verhuizen naar de gemeente [gewenste woonplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
verwijst beide ouders naar de voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil over de wijziging van de zorgregeling na de verhuizing door middel van mediation tot een oplossing te brengen;
verzoekt het mediationbureau daartoe contact op te nemen met beide advocaten voor verdere afstemming en afhandeling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Wien, W.G. de Boer en L. Koper, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
24 juni 2020.