ECLI:NL:RBDHA:2020:5633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/09/589670 / KG RK 20-334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Het verzoek was gericht tegen de bestuursrechter, mr. G.P. Kleijn, in een procedure waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betrokken was. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de bestuursrechter om een getuige, de dochter van referente, niet te horen tijdens de zitting van 27 februari 2020. Verzoeker stelde dat deze getuige cruciaal was voor zijn zaak, omdat zij kon verklaren over de relevantie van de gebeurtenissen in de privésfeer van verzoeker en referente. De bestuursrechter had echter geoordeeld dat het verzoek om de getuige te horen niet tijdig was ingediend en dat de getuige niet onafhankelijk was, aangezien zij familie was.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de bestuursrechter niet getuigde van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een bestuursrechter gebonden is aan specifieke regels omtrent het horen van getuigen en dat de afwijzing van het verzoek om de getuige te horen een procedurele beslissing was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de bestuursrechter niet op onbegrijpelijke wijze had gehandeld. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdprocedure voortgezet kon worden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/14
zaak- /rekestnummer: C/09/589670/ KG RK 20/334
Beslissing van 22 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. E. Tamas te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. G.P. Kleijn,
bestuursrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de bestuursrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 27 februari 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de bestuursrechter van 11 maart 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn de gemachtigde van verzoeker, mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag en de dochter van referente verschenen. De bestuursrechter heeft op voorhand laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de bestuursrechter in de zaak met nummer AWB 19/4715 tussen verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In deze bestuursrechtelijke procedure is het bezwaar van verzoeker op het nieuwe besluit van de belanghebbende, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, over de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, aan de orde. Genoemde belanghebbende heeft de herhaalde aanvraag van verzoeker om een verblijfvergunning op basis van EU-recht afgewezen, op de grond dat tussen verzoeker en referente sprake is van een schijnhuwelijk.
2.2.
Ter zitting van 27 februari 2020 van de bestuursrechter is het door verzoeker ingestelde beroep hiertegen behandeld. Het proces-verbaal van deze zitting houdt onder meer het volgende in:
“10.
De rechterstelt eisers verzoek aan de orde om de dochter van referente als getuige te horen. Hij stelt vast dat deze getuige aanwezig is in de zittingszaal en dat dit verzoek niet van tevoren is aangekondigd.
1.
Eisers gemachtigdebevestigt dit en verwijst daarbij naar het late handelen van verweerder.
12.
De rechterwijst het verzoek om de dochter van referente als getuige te horen af. Het verzoek is niet tijdig gedaan, de getuige is al aanwezig in de zittingszaal en zij is niet onafhankelijk, nu zij banden heeft met eiser en referente.
13.
Eisers gemachtigdekan de rechter niet volgen en stelt dat eiser op deze manier geen eerlijk proces krijgt. De dochter komt vaak voor in het dossier. Zij kan verklaren over de fiets van eiser en de reis van referente naar Spanje. Zij is geen derde, maar familie. Eisers gemachtigde vraagt zich af welke onafhankelijke getuigen mogelijk zijn, nu et gaat om het privéleven van eiser en referente.
14.
De rechterhandhaaft zijn beslissing en stelt dat deze duidelijk is.
15.
Eisers gemachtigdestelt dat met de beslissing afbreuk wordt gedaan aan eisers recht op een eerlijk proces en wraakt de rechter. Het gaat om gebeurtenissen in de privésfeer. Uit de beslissing van de rechter volgt dat dit soort getuigenissen dan nooit een bijdrage kunnen leveren aan het geschil.
16.
De rechtermerkt op dat het verzoek niet tijdig is aangekondigd en familieleden in beginsel geen onafhankelijke getuigen zijn.
17.
Eisers gemachtigdestelt dat dit een drogredenering is.
18.
De rechtermerkt op dat het gebruikelijk is dat een getuige op de gang blijft alvorens een getuigenis af te leggen.
19.
Eisers gemachtigdestelt dat met de getuige niets van tevoren is besproken. Daarbij heeft hij geen vragen aan verweerder, maar gaat het om een getuigenis in zijn algemeenheid.
20. De rechter vat eisers gemachtigde samen dat hij de rechter wraakt, omdat hij vooringenomen is.”
2.3.
Namens verzoeker is blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek, zoals toegelicht – overeenkomstig de door gemachtigde overgelegde pleitnota – bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De bestuursrechter heeft de belanghebbende als procespartij bevoordeeld door het drie dagen voor de zitting door belanghebbende ingediende verweer – ondanks de bezwaren hiertegen van verzoeker – toe te laten en ter zitting van 27 februari 2020 te behandelen. Verzoeker achtte het horen van een getuige (de bij het gezin behorende dochter van referente) noodzakelijk om de juridische (nieuwe) stellingname in dit verweer te ontkrachten. Daartoe heeft verzoeker deze getuige meegebracht naar de zitting en haar aanwezigheid voorafgaand aan de zitting bij de bode aangekondigd. Ter zitting heeft de bestuursrechter het in de pleitnota van verzoeker met voldoende redenen omklede verzoek deze meegebrachte getuige te horen, afgewezen.
2.4.
Met deze afwijzende beslissing van de bestuursrechter – om de redenen zoals deze hieraan ter zitting ten grondslag zijn gelegd en in de context van de motivering van het verzoek in de pleitnota – wordt afbreuk gedaan aan het recht van verzoeker op een eerlijk proces. Voor de rechter moet duidelijk zijn geweest dat de verklaring van deze getuige – die uit eigen waarneming kan verklaren over gebeurtenissen in de privésfeer van verzoeker – relevant was voor de beoordeling van het geschil naar aanleiding van het door verweerder slechts drie dagen voor de zitting ingenomen standpunt. Het negeren van de relevantie van het horen van deze getuige, het oordeel dat zij vanwege haar aanwezigheid in de zittingszaal en haar relatie als familielid niet onafhankelijk zou zijn en het bezigen van excessief formalisme bij de afwijzende beslissing, getuigen van vooringenomenheid van de bestuursrechter jegens verzoeker en tegelijkertijd van bevoordeling en bescherming van de belangen van de belanghebbende.
2.5.
De bestuursrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een bestuursrechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De bestuursrechter is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de in het bestuurs(proces)recht geldende wetten en regels. Ingevolge artikel 8:60 lid 4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen getuigen meebrengen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan. Ingevolge het tweede lid van artikel 8:63 Awb kan, voor zover hier van belang, de bestuursrechter afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuige indien hij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De bestuursrechter is niet verplicht op een aanbod tot het horen van getuigen in te gaan (zie bijvoorbeeld ABRvS 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1200, m.nt. R. Ortlep). In het geval een partij getuigen meeneemt naar de zitting is er dus geen garantie dat de bestuursrechter die getuigen daadwerkelijk hoort. De bestuursrechter mag zelfs afzien van het horen van een getuige op basis van een door hem gegeven prognose van de uitkomst. In zoverre verschilt het bestuursprocesrecht aanzienlijk van bijvoorbeeld het civiele procesrecht, waarin vooruitlopen op de uitkomst van de bewijslevering verboden is (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7190, rov. 3.6).
3.3.
De beslissing van de bestuursrechter om het verzoek tot het horen van de door verzoeker meegenomen getuige af te wijzen is een procedurele beslissing. Het is de wrakingskamer duidelijk dat verzoeker het hiermee niet eens is en dat hij zich evenmin kan vinden in de motivering hiervan. Het is echter niet aan de wrakingskamer die beslissing inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo'n beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter, die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel, belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Een procedurele beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als hieruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is alleen het geval indien de rechter een procedurele beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Hetzelfde geldt voor de motivering van een dergelijke beslissing. Er bestaat alleen dan een grond voor wraking indien deze motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan.
3.5.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Bij de beoordeling van de vraag of de beslissing en de motivering van een rechter niet anders dan door vooringenomenheid kan/kunnen zijn ingegeven, moet immers worden betrokken binnen welk juridisch kader de bewuste rechter moest opereren. Voor de bestuursrechter gelden specifieke regels met betrekking tot het passeren van bewijsaanbiedingen door het horen van getuigen, zoals hierboven onder 3.2. kort uiteengezet. Het oordeel van de bestuursrechter is in lijn met dit kader, te meer daar de bestuursrechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek aanvullend en onweersproken heeft betoogd dat bij beroepschrift van 18 juli 2019 van de aangekondigde getuige door middel van een productie al een schriftelijke verklaring was ingebracht.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat uit de beslissing van de bestuursrechter en de motivering daarvan om verzoeker niet toe te laten de in de pleitnota aangekondigde en meegebrachte getuige ter zitting aanvullend te laten verklaren, niet kan worden afgeleid dat de bestuursrechter hiermee is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch heeft hij hiermee op enige wijze de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt. Ook anderszins is de wrakingskamer niet gebleken van vooringenomenheid van de bestuursrechter jegens verzoeker.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. A. Tamas;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de bestuursrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M.J. Alt-van Endt en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.