Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een eiser van Turkse nationaliteit, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 21 februari 2020, waarin het beroep van de eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de gronden van het beroep niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. De eiser heeft echter aangevoerd dat de gronden per fax op 16 januari 2020 zijn verzonden en dat deze tijdig door de rechtbank zijn ontvangen.
De verzetrechter heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De verzetrechter heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek in de zaak zal hervatten. De verzetrechter heeft ook de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 262,50.
De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier M. van der Elst en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De verzetrechter heeft opgemerkt dat er tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.