ECLI:NL:RBDHA:2020:5570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB 19/9832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een eiser van Turkse nationaliteit, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 21 februari 2020, waarin het beroep van de eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de gronden van het beroep niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. De eiser heeft echter aangevoerd dat de gronden per fax op 16 januari 2020 zijn verzonden en dat deze tijdig door de rechtbank zijn ontvangen.

De verzetrechter heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De verzetrechter heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek in de zaak zal hervatten. De verzetrechter heeft ook de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 262,50.

De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier M. van der Elst en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De verzetrechter heeft opgemerkt dat er tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9832 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2020 op het verzet van

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. B. Aydin).

Procesverloop

[naam eiser] heeft tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 december 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 februari 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[naam eiser] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [naam eiser] niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn de gronden van het beroep heeft ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
3. [naam eiser] voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de gronden van het beroep binnen de gestelde termijn zijn ingediend, namelijk per fax van 16 januari 2020. Ter ondersteuning van het gestelde heeft [naam eiser] een “rondzendoverzicht” overgelegd.
4. Blijkens het overgelegde faxbewijs valt aan te nemen dat [naam eiser] op 16 januari 2020 per fax de gronden van het beroep naar deze rechtbank heeft verzonden en dat deze gronden binnen de gestelde termijn door de rechtbank zijn ontvangen.
5. Uit wat [naam eiser] heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de verzetrechter op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. De verzetrechter veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de door [naam eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de verzetrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De verzetrechter:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van [naam eiser] tot een bedrag van € 262,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, verzetrechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier verzetrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.