ECLI:NL:RBDHA:2020:5523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
NL19.28049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake asielaanvraag op basis van gestelde bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiseres, die stelt zich te hebben bekeerd tot het christendom. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna de eiseres beroep aantekende. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de Staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de werkinstructies omtrent de beoordeling van asielaanvragen op basis van bekering. De rechtbank gaf de Staatssecretaris de kans om de gebreken te herstellen, wat leidde tot een nieuw besluit waarin de aanvraag opnieuw werd beoordeeld.

Tijdens de zitting werd eiseres gehoord over haar bekering en de omstandigheden die daartoe geleid hebben. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de bekering mocht wijzigen, omdat er geen eerdere rechterlijke toetsing van dit standpunt had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de bekering van eiseres ongeloofwaardig werd geacht, onder andere omdat eiseres niet had aangetoond waarom zij in Nederland zich openstelde voor het christendom, terwijl zij in China al in aanraking was gekomen met het geloof.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten, en is bekendgemaakt op 17 juni 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.28049
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer [V-nummer 1] , eiseres mede namens haar minderjarige kinderen:

[minderjarige 1] ,V-nummer [V-nummer 2] en
[minderjarige 2] ,V-nummer [V-nummer 3]
hierna gezamenlijk ook te noemen: eisers (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen X. Chu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 17 december 20191 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit I te herstellen.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit I ingetrokken en een nieuw besluit genomen van 1 mei 2020 (het bestreden besluit II). Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eisers mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek heden, voor het doen van de uitspraak, gesloten.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit I onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder bij het horen van eiseres onvoldoende toepassing heeft gegeven aan de werkinstructie van verweerder over het onderzoek en de beoordeling van aanvragen waarbij een bekering als asielmotief is aangevoerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit I onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk over huiskerken in China onvoldoende betrokken in zijn besluitvorming. Om de gebreken te herstellen, moest verweerder eiseres aanvullend horen met inachtneming van eerdergenoemde werkinstructie. In het licht van deze bevindingen moest verweerder vervolgens de asielaanvraag van eiseres opnieuw beoordelen en motiveren waarom aan eiseres vanwege haar bekering tot het christendom geen vergunning wordt verleend, tenzij hij zou besluiten om de aanvraag van eiseres in te willigen.
Na de tussenuitspraak heeft verweerder eiseres aanvullend gehoord. Tijdens dit gehoor is eiseres bevraagd over haar motieven voor en het proces van bekering, over haar kennis van het christendom, over de activiteiten die zij binnen het christendom onderneemt en over het effect van de veranderingen. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit I ingetrokken en het bestreden besluit II genomen.
Gesteld noch gebleken is dat eisers een belang hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit I. Het beroep, voor zover gericht tegen dit besluit, is daarom niet-ontvankelijk. In alinea 9 oordeelt de rechtbank over de proceskosten die eisers in verband met het beroep tegen het bestreden besluit I hebben gemaakt.
De rechtbank zal beoordelen of verweerder met het bestreden besluit II, in het licht van wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, de bij de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld.
Eiseres vindt dat verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van haar bekering niet mocht wijzigen. Verweerder heeft de bekering van eiseres in het bestreden besluit I geloofwaardig geacht en mocht hier in het bestreden besluit II niet op terugkomen.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn standpunt omtrent de geloofwaardigheid van de gestelde bekering mocht wijzigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 mag verweerder steeds terugkomen van een eerder ingenomen geloofwaardigheidsstandpunt. Nieuwe feiten en omstandigheden zijn alleen nodig als dat eerdere standpunt niet alleen is ingenomen in een eerder besluit, maar dat standpunt ook in een procedure bij de rechter is getoetst. Anders dan eiseres stelt, heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak niet het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering getoetst. De rechtbank is in haar
2 zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3360.
tussenuitspraak enkel ingegaan op de zorgvuldigheid en op de motivering van het standpunt van verweerder dat eiseres bij terugkeer naar China niet heeft te vrezen voor vervolging vanwege haar bekering.
7. Eiseres vindt, kort gezegd, dat verweerder haar bekering ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit II voldoende heeft gemotiveerd waarom de gestelde bekering van eiseres ongeloofwaardig wordt geacht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.2.
Eiseres heeft verklaard dat zij in China al in aanraking is gekomen met het christendom. In dit verband heeft eiseres verklaard dat ze in China een bijbel heeft gekregen van een familielid van haar echtgenoot, waarin ze af en toe las. Ook heeft eiseres verklaard dat ze in China een vriendin had die christen was. Met deze vriendin bezocht ze in of omstreeks 2008 een huiskerk. Eiseres heeft vervolgens verklaard dat ze in 2018, één week na aankomst in Nederland, een vrouw genaamd [A] leerde kennen. Eiseres heeft verklaard dat [A] haar uitnodigde voor de damesochtend, waar in de bijbel werd gelezen. Ook heeft eiseres verklaard dat zij in Nederland kerkdiensten bijwoont.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij zich in China, na het lezen van delen uit de bijbel en het bezoeken van een huiskerk, niet verder heeft verdiept in het christendom en waarom zij zich in Nederland vrijwel direct heeft opengesteld voor het christendom. De verklaring van eiseres dat zij in China een negatief beeld had van de officiële kerken, heeft verweerder onvoldoende mogen achten omdat eiseres met die verklaring niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij zich in China niet op andere wijze verder heeft verdiept in het christendom. Ook de verklaring van eiseres dat zij in China niet zo bezig was met geloof en dat ze niet openstond voor het christendom, heeft verweerder onvoldoende mogen achten omdat eiseres daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zij zich na de ontmoeting met [A] vrijwel meteen heeft opengesteld voor het christendom. Eiseres heeft verder verklaard dat het het plan van God is, dat zij via [A] in contact is gekomen met het christendom. Over deze verklaring heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij juist deze ontmoeting toeschrijft aan God en waarom eiseres besloot om door deze ontmoeting het pad van God verder te volgen. Bij de zienswijze heeft eiseres aangegeven dat de christelijke boodschap haar aanspoorde om een betere moeder te worden voor haar zoon, dat zij bekeerd is voor haar zoon, dat zij veel problemen heeft gehad in haar leven en dat zij daarom een almachtige nodig heeft om bijstand te verkrijgen. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij om deze redenen steun zocht in het christendom toen zij in Nederland was en waarom zij dat niet deed toen zij in China was. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat de door eiseres bedoelde problemen zich jaren vóór haar vertrek afspeelden en dat haar zoon al sinds mei 2015 bijzondere aandacht nodig had, terwijl eiseres in China al in aanraking was gekomen met het christendom.
7.3.
Verweerder heeft vervolgens aan eiseres mogen tegenwerpen dat het opmerkelijk is dat zij in het vrije relaas tijdens haar nader gehoor niet heeft gesproken over haar bekering als asielmotief. De stelling van eiseres dat dit niet aan haar mag worden tegengeworpen omdat haar bekering niet de directe aanleiding was voor het vertrek uit China, heeft verweerder
7.4.
onvoldoende mogen achten omdat de gestelde bekering voor eiseres wel een belangrijke reden is om niet terug te willen keren naar China.
7.5.
Verweerder vindt het opmerkelijk dat eiseres stelt te behoren tot de baptistische kerk, maar een bewijsstuk heeft overgelegd van de [naam kerk] , een hervormde kerk die niet tot de baptistische stroming behoort. Ook vindt verweerder het opmerkelijk dat eiseres vervolgens geen andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij is aangesloten bij een baptistische kerk. De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
7.6.
Gelet op wat in de alinea’s 7.2 tot en met 7.4 is overwogen, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde bekering van eiseres ongeloofwaardig wordt geacht. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiseres, met inachtneming van de eerdergenoemde werkinstructie, aanvullend heeft gehoord over haar gestelde bekering en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiseres, vanwege haar gestelde bekering, niet wordt ingewilligd. Verweerder heeft hiermee de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, is daarom ongegrond.
9. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, hebben eisers echter wel terecht beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.315,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
17 juni 2020

Documentcode: DSR11902477

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.