ECLI:NL:RBDHA:2020:5514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
09/777077-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 17-jarige jongen voor poging tot moord en mishandeling met jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 17-jarige jongen, die werd beschuldigd van poging tot moord op [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats op 16 november 2019 in Den Haag, waar de verdachte met een mes meerdere keren op [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. [slachtoffer 2], een 12-jarige neef van [slachtoffer 1], raakte ook gewond tijdens het incident. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn verklaring dat hij niet de intentie had om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank achtte behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te verlagen en legde een jeugddetentie van 12 maanden op, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel die ambulante behandeling bij de Waag als voorwaarde heeft. De rechtbank weigerde de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen, maar benadrukte dat bij niet-naleving de maatregel alsnog kan worden uitgevoerd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden volledig toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] € 24.322,23 en [slachtoffer 2] € 994,00 aan schadevergoeding ontvingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777077-19
Datum uitspraak: 28 mei 2020
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002;
[adres] ;
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 februari 2020
(pro forma) en 14 mei 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte, zijn raadsvrouw mr. L. Windhorst, zijn ouders, de gemachtigde van de benadeelde partijen mr. M.P. de Klerk en de ter zitting verschenen deskundigen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2019 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in en/of in de richting van het hoofd en/of de hals en/of de rug en/of de arm(en) en/of de hand(en), althans het bovenlichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2019 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, (met de achterzijde van een mes) op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestompt/geslagen en/of voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens been heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2019 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met de achterzijde van een mes) (met kracht) op het hoofd te stompen/slaan en/of voornoemde [slachtoffer 2] met een mes in het been te steken/snijden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 16 november 2019 heeft zich in Den Haag in de woning van aangever en [slachtoffer 1] een bijzonder ernstig incident voorgedaan, waarbij [slachtoffer 1] zwaar gewond is geraakt en een neefje van hem, [slachtoffer 2] , licht gewond. Niet ter discussie staat dat zij beiden door toedoen van de verdachte gewond zijn geraakt, waarbij de verdachte met een mes meermalen heeft gestoken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot moord op [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte zich aan het primair ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt, te weten de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord nu niet kan worden vastgesteld dat bij hem sprake was van kalm beraad en rustig overleg alvorens hij [slachtoffer 1] aanviel. Hij heeft in een opwelling en blinde woede gehandeld. Hij wilde dat de pesterijen van [slachtoffer 1] stopten en na wederom een treiterij knapte er iets bij hem. De verdachte zelf heeft telkens aangegeven [slachtoffer 1] niet te hebben willen doden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het verwonden van [slachtoffer 2] dient te worden gekwalificeerd als mishandeling, zodat de verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 16 november 2019 bevonden de beide slachtoffers in deze zaak, hierna telkens te noemen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zich tezamen met de verdachte in de woning van [slachtoffer 1] , gelegen te Den Haag. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten op de bank televisie te kijken. De verdachte was elders in dezelfde ruimte.
[slachtoffer 1]heeft verklaard dat hij de verdachte achter zich hoorde schreeuwen waarna hij opeens vanuit het niets 17 keer werd gestoken door de verdachte met een mes van ongeveer 30 centimeter groot. [2]
Uit de letselbeschrijving van de GGD blijkt onder meer dat bij [slachtoffer 1] (naast andere ernstige verwondingen) meerdere steekwonden van hoofd, hals en borst zijn waargenomen. De punt van het mes is door de schedel heen gedrongen, waarna de punt van het mes is afgebroken en in de schedel is achtergebleven. [3]
[slachtoffer 2]heeft verklaard dat de verdachte de avond ervoor een mes heeft laten zien aan [slachtoffer 1] Het mes was best wel groot en inklapbaar. [4]
[slachtoffer 2] heeft voorts verklaard dat hij en [slachtoffer 1] op de bank zaten en dat de verdachte niet bij hen op de bank wilde zitten maar aan de keukentafel. De verdachte heeft nog tien minuten achter hen gestaan. Daarna pakte hij zijn zakmes en klapte deze uit. Het was hetzelfde mes als dat van de avond ervoor. Na ongeveer vijf minuten begon de verdachte, uit het niets, met het mes op [slachtoffer 1] in te slaan. [5] [slachtoffer 1] begon te bloeden. [slachtoffer 1] stond op en probeerde te vluchten. Beiden vielen op de grond. De verdachte bleef op [slachtoffer 1] insteken. Voor [slachtoffer 2] gevoel wel 20 keer. [slachtoffer 1] stond op en wilde het huis uit vluchten. De verdachte stond ook op en bleef maar steken en beiden bleven schreeuwen.
[slachtoffer 2] is de slaapkamer in gerend en na ongeveer 10 seconden zag hij dat de slaapkamerdeur werd opengedaan. Met al zijn kracht heeft hij de deur weer dichtgeduwd.
[slachtoffer 2] bemerkte pas later dat hij op zijn rechterbeen een snee van ongeveer 4 à 5 centimeter heeft en denkt dat het ook van het mes van de verdachte komt, omdat hij niet zou weten waar het anders vandaan komt. Hij heeft verklaard dat het mes van de verdachte langs zijn been is gegaan. Hij heeft wel wat klappen gehad van de verdachte toen deze [slachtoffer 1] aanviel. De verdachte gaf hem met de onderkant van het mes 2 of 3 klappen op zijn hoofd. [6]
De verdachteheeft bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes. [7] Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist dat hij hem (ook) heeft geraakt, maar dat dit blijkbaar per ongeluk is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen niet anders dan kan worden geconcludeerd dat de snee op het been van [slachtoffer 2] door de verdachte is toegebracht. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt verder ondersteund door DNA-onderzoek. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat er een match is tussen aangetroffen bloed op de slaapkamerdeur en afgenomen DNA van de verdachte, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte achter [slachtoffer 2] is aangegaan en de slaapkamer probeerde in te komen. [8]
Op grond van bovenstaande is vast komen te staan dat de verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes. Voorts heeft hij [slachtoffer 2] meermalen met de achterzijde van een mes op het hoofd geslagen.
Feit 1
Opzet
De verdachte heeft steeds verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet wilde doden en zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij hem juist daarom niet in de nek heeft gestoken. Hoewel er wel aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn voor boos opzet (de verdachte bleef bijvoorbeeld maar doorsteken, ook nadat beiden op de grond waren terechtgekomen en weer waren opgestaan) acht de rechtbank deze aanwijzingen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken met boos opzet op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank wijst ook op de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] niet in zijn nek wilde steken omdat hij dan dood zou gaan Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] pijn wilde doen op een wrede wijze. Het hoofd van [slachtoffer 1] was het dichtste bij en daarom stak de verdachte [slachtoffer 1] in zijn hoofd.
Echter is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van
voorwaardelijkopzet op de dood van [slachtoffer 1] . Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet er ten eerste sprake zijn van een aanmerkelijke kans dat de dood intreedt door het handelen van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval aan de orde. De verdachte heeft met zijn mes met kracht gestoken in het hoofd, de hals en de borst van [slachtoffer 1] , waar zich bij uitstek vitale organen bevinden. [slachtoffer 1] heeft daarnaast door de aanval van de verdachte nog veel meer ernstige verwondingen opgelopen en hij moest als gevolg van al zijn verwondingen direct geopereerd worden. Hij heeft enige tijd op de afdeling intensive care moeten verblijven. Hij heeft erg veel geluk gehad dat hij het heeft overleefd. De handelingen van de verdachte maken dat vastgesteld kan worden dat de aanmerkelijke kans op de dood meer dan voldoende aanwezig is geweest.
Daarnaast moet worden beoordeeld of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Ook deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Immers, de verdachte heeft niet éénmaal maar ongeveer 12 tot 17 maal gestoken en zelfs met dusdanige kracht dat een stukje van zijn mes is afgebroken en deze mespunt in het hoofd van [slachtoffer 1] is achtergebleven. Hij bleef dus maar doorgaan met zijn handelingen.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of sprake is geweest van voorbedachte raad bij de verdachte. De rechtbank overweegt dat, wil de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kunnen worden verklaard, vast moet komen te staan dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat daarbij om de weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Of voorbedachte raad dus bewezen kan worden, hangt sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Ten eerste verwijst de rechtbank naar de hierboven genoemde verklaring van [slachtoffer 2] waaruit blijkt dat de verdachte tien minuten achter hen heeft gestaan en het na het uitklappen van het mes nog eens vijf minuten duurde tot de verdachte op [slachtoffer 1] begon in te slaan en het incident dus een aanvang nam.
Ook acht de rechtbank de eigen verklaringen van de verdachte bij de politie relevant.
Hij heeft over de tijdsspanne voorafgaand aan het incident verklaard:
”Ik heb er lang mee gewacht. Ik was vaak heen en weer gelopen, maar toch weer gaan zitten. Ik had zoiets nog nooit gedaan”. [9]
”Ik dacht: dit gaat me niet lukken. Dit is niet het moment.” [10]
”Ik dacht: nu moet ik het doen, anders doe ik het nooit. Toen stak ik hem in zijn hoofd. Ik had me van tevoren al wel bedacht dat het een flink gevecht kon worden”. [11]
Maar voor je [slachtoffer 1] had gestoken, wist je al dat je hem wilde steken?:”in het laatste uurtje eigenlijk”. [12]
Op de vraag:
eerder vertelde je dat je een paar keer heen en weer liep en weer op een stoel ging zitten. Wat ging er toen door je heen?Toen dacht ik: “dit gaat mij niet lukken”
Wat ging jou niet lukken?:“dat ik hem ging steken”. [13]
Op welk moment besloot je het mes te gebruiken tegen hem? “Het laatste halfuurtje. Ik dacht er toen aan om het mes te gebruiken. Ik ben steeds achter hem gaan staan en weer gaan zitten. Het laatste kwartier zat het mij hoog.” [14]
Je zei: ”ik ben al een paar keer achter hem gaan staan”.“Ik denk dat dit een kwartier of 20 minuten heeft geduurd. Ik ben denk ik een stuk of 6 keer achter hem gaan staan. Ik dacht elke keer: ”als ik het nu niet doe dan, dan stopt het nooit”. Ik zat continu in twijfel.” [15]
Wat bedoel je met ”als ik het nu niet doe”?“Het steken. Ik wilde hem uit mijn leven hebben.” [16]
Wat deed jij met je mes tijdens de keren dat je achter [slachtoffer 1] stond? “Ik heb een paar keer mee in mijn handen gestaan en open geklapt. Ik besloot dan toch om het niet te doen en stopte het mes weer terug in mijn zaak.” [17]
Wat wilde je raken?:“Ik stond erachter en ik dacht: ik steek hem.” [18]
De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat de verdachte het mes al enkele weken eerder had gekocht. Hoewel hij wist dat het verboden was om een dergelijk mes bij zich te dragen nam hij het toch mee naar [slachtoffer 1] .
De rechtbank overweegt dat uit al deze verklaringen en handelingen van de verdachte volgt dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden en dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, alvorens toe te slaan. Hij heeft voldoende gelegenheid gehad en genomen om na te denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij zou gaan doen. De verklaring van de verdachte zelf dat hij in een gemoedsopwelling heeft gehandeld strookt dan ook niet met zijn eigen uitlatingen in het eerste en het tweede verhoor (op 18 respectievelijk 29 november 2019) na het incident zoals hierboven geschetst.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Contra-indicaties heeft de rechtbank niet aangetroffen. Er was weliswaar sprake van een vrij korte tijdsspanne tussen het besluit en de uitvoering daarvan maar de besluitvorming en uitvoering hebben niet in een plotselinge hevige drift plaatsgevonden.
Feit 2
Zoals hierboven overwogen staat voor de rechtbank vast dat de verwonding aan het been van [slachtoffer 2] door de verdachte is toegebracht. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij meermalen door de verdachte is geslagen op het hoofd. Er is dus sprake van mishandeling van [slachtoffer 2] door de verdachte. De vraag waar de rechtbank vervolgens voor staat is of het handelen van de verdachte moet worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
Opzet
Wil er sprake zijn van een poging tot zware mishandeling, dan moet sprake zijn van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar letsel oploopt door het handelen van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. De agressie van de verdachte was vooral gericht op [slachtoffer 1] waarbij [slachtoffer 2] incidenteel werd belaagd en is verwond aan zijn scheenbeen en meermalen met de achterzijde van het mes op zijn hoofd is geslagen. Dat [slachtoffer 2] door dit handelen zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen volgt niet uit het dossier.
De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1 impliciet primair
op 16 november 2019 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een mes, met kracht in het hoofd, de hals, de rug, de armen en de handen van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
op 16 november 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, met de achterzijde van een mes met kracht op het hoofd te stompen/slaan en voornoemde [slachtoffer 2] met een mes in het been te steken/snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op psychische overmacht bij de verdachte, hetgeen een strafuitsluitingsgrond oplevert. Langdurige treiterijen en pesterijen van [slachtoffer 1] zouden hebben geleid tot de situatie op 16 november 2019 waar de verdachte in blinde woede en met een zwarte waas voor zijn ogen [slachtoffer 1] iets wilde aandoen en daartoe zijn mes heeft gebruikt. De verdachte zou namelijk gedurende lange tijd zijn gepest en getreiterd door [slachtoffer 1] en een laatste pesterij in de woning van [slachtoffer 1] , kort voor het incident, was de druppel die de emmer deed overlopen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan bieden en ook niet hoeft te bieden.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er hier sprake is geweest van een dergelijke drang. Het is juist dat de verdachte in zijn verklaringen bij de politie, bij de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting, steeds heeft uiteengezet dat [slachtoffer 1] hem al lang treiterde en hem steeds verder heeft opgefokt, waardoor hij kennelijk tot zijn daad zou zijn aangezet.
De rechtbank wil verder ook best geloven dat er zich tussen [slachtoffer 1] en de verdachte wel eens incidenten hebben voorgedaan die door de verdachte als pesterijen of plagerijen zijn ervaren, maar het dossier en het verhandelde ter terechtzitting biedt behalve de eigen verklaringen van de verdachte geen overtuigende aanknopingspunten dat er – met name op die bewuste dag – meer aan de hand was waardoor er iets bij de verdachte zou zijn geknapt. Dit blijkt evenmin uit de beschreven handelingen van de verdachte. De verdachte had simpelweg de woning kunnen en dienen te verlaten of het contact (wederom) verbreken. Niet kan worden vastgesteld dat de pesterijen dus dermate ernstig waren en ook zodanig veelvuldig voorkwamen dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. [slachtoffer 1] heeft zelfs meermalen verklaard dat de verdachte zijn beste vriend was en ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er die dagen niets is voorgevallen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Ook in de in de in het dossier opgenomen WhatsApp-berichten tussen [slachtoffer 1] en de verdachte in de periode van mei tot en met november 2019 blijkt nergens dat de verdachte werd getreiterd of gepest door [slachtoffer 1] . De politie heeft gerelateerd dat in de overige WhatsApp-conversaties die de verdachte en [slachtoffer 1] hadden, geenszins sprake leek te zijn van onenigheid tussen beiden en dat het leek alsof zij goede vrienden zijn die veelvuldig contact met elkaar hebben.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
De verdachte is dus strafbaar, omdat (ook voor het overige) niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem onder 1 impliciet primair, te weten poging tot moord en ter zake van het hem onder 2 primair, te weten poging tot zware mishandeling wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan de verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een straf op te leggen conform de adviezen die door de psycholoog en psychiater vanuit het dubbel persoonlijkheidsonderzoek zijn gegeven, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering zich hebben aangesloten, te weten een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als voorwaarden, naast de wettelijke algemene voorwaarden, een behandelverplichting, een contactverbod en een meldplicht bij de jeugdreclassering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan poging tot moord op een 19-jarige jongeman ( [slachtoffer 1] ) waarmee hij al lang bevriend was en die hem zelfs beschouwde als zijn beste vriend. De verdachte heeft hem, nadat ze samen met een 12-jarig neefje ( [slachtoffer 2] ) een groot deel van de dag op pad waren geweest, in zijn eigen woning, terwijl hij met zijn [slachtoffer 2] op de bank televisie zat te kijken, vele malen met een mes gestoken. [slachtoffer 1] is daarbij zeer ernstig gewond geraakt, moest direct geopereerd worden en heeft veel geluk gehad dat hij dit heeft overleefd. Hij is onder meer in zijn hoofd gestoken waarbij een stukje van het lemmet in zijn schedel is achtergebleven en operatief moest worden verwijderd. Het moet voor [slachtoffer 1] een ongelooflijk traumatische ervaring zijn geweest dat hij op deze manier, totaal onverwacht, door in zijn beleving zijn beste vriend, de verdachte, bijna is doodgestoken. De verdachte bleef maar doorsteken en toen [slachtoffer 1] er in slaagde om hevig bloedend het pand te verlaten is de verdachte nog achter hem aangerend. Het is nauwelijks te bevatten dat de verdachte zo tekeer is gegaan. Daarnaast zijn ook mensen buiten op straat geconfronteerd met deze heftige gebeurtenis. Zij hebben de hevig bloedende [slachtoffer 1] op straat aangetroffen waar zij ook diep van onder de indruk moeten zijn geweest.
Ten tweede heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , die hij nog achterna is gegaan met zijn mes nadat [slachtoffer 2] was weggerend en zich in de slaapkamer had verschanst en met alle macht probeerde de deur, die de verdachte probeerde open te duwen, dicht te houden. [slachtoffer 2] is tijdens de schermutselingen door het mes van de verdachte licht gewond geraakt. Het mag duidelijk zijn dat hij, pas 12 jaar oud, enorm geschokt is en de schrik van zijn leven heeft gehad. Eerst is hij er getuige van dat zijn neef [slachtoffer 1] volkomen onverwacht op een zeer agressieve manier wordt aangevallen en wordt neergestoken en daarna moet hij rennen voor zijn leven uit angst voor de verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportages van 3 februari 2020 van het psychiatrisch en het psychologisch onderzoek, verricht door respectievelijk [naam 1] en [naam 2] . De rechtbank heeft geconstateerd dat in beide rapporten vrijwel eensluidend wordt geconcludeerd en gerapporteerd.
Naar voren gekomen is in deze onderzoeken onder meer het volgende:
(…) bij de verdachte kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen in de vorm van een gestoorde emotieregulatie op basis van een autisme spectrum stoornis en daarnaast van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met afhankelijke trekken. Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel met tekorten in zijn vermogen om complexe informatie te verwerken.
Onderzochte vertoont moeite met sociaal emotioneel complexe situaties/stress door het niet kunnen overzien ervan en onder druk niet emotioneel (reactief agressief) adequaat kunnen handelen.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft in belangrijke mate geleid tot het tenlastegelegde; onderzochtes coping mechanismen worden als gevolg van zijn sociaal emotionele ontwikkelingsproblemen onder stress als beperkt verondersteld. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde de verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
Het recidivegevaar wordt bij onveranderde omstandigheden als hoog geschat. Met name de individuele risicofactoren zijn zwaarwegend aangaande het herhalingsrisico, zoals zijn kwetsbaarheid als gevolg van de aanwezige gebrekkige emotieregulatie en opgroeien met gescheiden ouders. Het gebrek aan een pro-sociaal netwerk kans ols overige factor worden beschouwd. Deze aspecten beïnvloeden elkaar in negatieve zin.
Het recidivegevaar wordt bij onveranderde omstandigheden als hoog geschat. De ontwikkelingsmogelijkheden worden, hoewel hij first offender is en niet bekend staat als een gewelddadige jongen, onbehandeld en onbegeleid beperkt geschat, dit in samenhang met zijn ASS en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Advies is om een deels voorwaardelijk straf op te leggen om begeleiding en behandeling te borgen. Daarin dient te worden opgenomen: ambulante behandeling binnen een forensische polikliniek zoals de Waag, psychoeducatie met betrekking tot de sociaal emotionele problematische ervaringen. Systeeminterventies als MDFT zijn wenselijk. Toezicht van de jeugdreclassering is geïndiceerd.
De maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) wordt niet geadviseerd nu de inschatting is dat het opleggen hiervan de kans op recidive niet zal verminderen. De verdachte en zijn ouders zijn gemotiveerd voor behandeling en zij zullen zich naar inschatting houden aan de voorwaarden en afspraken.
De rechtbank heeft voorts (onder meer) kennisgenomen van het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 februari 2020, het briefrapport van die Raad van 14 april 2020, het gezinsplan van 23 januari 2020 van Jeugdbescherming west en van hetgeen door de ter zitting verschenen deskundigen van die Raad en van de jeugdreclassering naar voren is gebracht.
Beide instanties hebben zich geconformeerd aan het advies dat in het dubbel persoonlijkheidsonderzoek is gegeven. Benadrukt wordt dat de verdachte zich heel bewust lijkt te zijn van de ernst van de feiten en van begin van af aan veel spijt heeft betuigd. De verdachte is gebaat bij behandeling hetgeen in een ambulant kader mogelijk wordt geacht.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke detentiestraf op te leggen met naast de algemene wettelijke voorwaarden, een contact verbod met de slachtoffers. Voorts wordt geadviseerd een behandelverplichting bij de Waag en/of het Palmhuis, inhoudende zowel MDFT als individuele behandeling, alsmede het zich houden aan de afspraken gemaakt in het plan van aanpak van de jeugdreclassering.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal het advies deels opvolgen.
Uit bovenstaande onderzoeken en bevindingen leidt de rechtbank af dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd hetgeen tot strafvermindering leidt.
De rechtbank komt ten aanzien van de strafmaat tot een ander oordeel dan het hiervoor genoemde advies. Daartoe is van belang dat de officier van justitie goed gemotiveerd heeft betoogd dat, ondanks het feit dat dit niet is geadviseerd door de deskundigen, aan de verdachte juist wel een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Het geadviseerde kader past volgens de officier van justitie niet bij het recidiverisico en de ernst van de feiten; ambulante behandeling is in de praktijk beperkt in tijd en de proeftijd is maximaal 2 jaren. Voorts zijn onderdelen uit het plan van aanpak momenteel niet uitvoerbaar door de landelijke maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het corona-virus. Daarnaast zal de sanctie die volgt, mocht de verdachte zich niet houden aan de voorwaarden, zijn dat de verdachte terug gaat naar de justitiële jeugdinrichting terwijl juist wordt gezegd dat hij daar niet op zijn plaats is en niet kan worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de argumenten van de officier van justitie in belangrijke mate doel treffen. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat de verdachte heel gemotiveerd is om zich onder behandeling te laten stellen, zich te laten begeleiden en de voorwaarden na te komen, weegt zij zwaar mee dat het om een zeer, zeer ernstig delict gaat, waarbij het recidiverisico als hoog wordt ingeschat bij gelijkblijvende omstandigheden. Behandeling is hierbij absoluut noodzakelijk en zoveel mogelijk dient te worden voorkomen dat de verdachte zich hier aan onttrekt, ook al is dat momenteel beslist niet de verwachting. De rechtbank ziet ook dat het niet in het belang is van de verdachte dat hij, in het geval dat de behandeling om wat voor reden dan ook toch niet positief zou verlopen, terug zal vallen op detentie en niet meer de behandeling krijgt die naar het oordeel van de rechtbank, alsmede de geraadpleegde deskundigen, noodzakelijk is ter verlaging van het recidiverisico.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Zij zal een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen en daarnaast de maatregel PIJ, maar dan geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze proeftijd kan eventueel te zijner tijd nog met 1 jaar worden verlengd indien dit noodzakelijk wordt geacht en daarnaast kunnen, indien nodig, de voorwaarden worden gewijzigd of aangevuld indien de jeugdreclassering dit nodig acht en de officier van justitie een vordering daartoe indient. De duur van verplichte ambulante behandeling en begeleiding kan dus maximaal 3 jaren zijn. Indien de verdachte zich toch, tegen alle verwachtingen in en onverhoopt, niet houdt aan de gestelde voorwaarden, dan is alsnog gesloten behandeling mogelijk door het ten uitvoer leggen van de PIJ-maatregel.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze (voorwaardelijke) maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat, in het geval van tenuitvoerlegging, verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaren niet te boven gaat.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen jeugddetentie overweegt de rechtbank dat zij deze zal bepalen op 12 maanden. Zij weegt hierbij mee dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde, hij een blanco strafblad heeft, telkens op oprecht lijkende wijze zijn spijt heeft betuigd en ook overigens niet gebaat is bij een zeer lange detentiestraf in een justitiële jeugdinrichting waar de mogelijkheden tot ontwikkeling en begeleiding beperkt zijn. Dit dient evenmin het maatschappelijk belang. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest, zoals verzocht door de raadsvrouw, zou neerkomen op ruim 6 maanden hetgeen naar het oordeel van de rechtbank, geen recht doet aan de ernst van de feiten, bovenal het onder 1 bewezenverklaarde feit, en niet uit te leggen is aan de maatschappij.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Inleiding
[slachtoffer 1]heeft zich inzake feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 24.322,23, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering betreft immateriële en materiële schade.
Verzocht is voorts om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schade € 999,23:
Ziekenhuisopname € 300,00
Eigen risico zorgverzekering € 385,00
Reiskosten controlebezoeken en fysiotherapie € 31,20
Kosten dierenambulance opvang kat € 43,03
Diverse kledingschade € 140,00 (geschat, trainingspak en coltrui)
Geschatte reinigingskosten interieur, stoffering, textiel € 100,00
Immateriële schade € 23.323,00
[slachtoffer 2]heeft zich inzake feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 994,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering betreft immateriële schade. Verzocht is voorts om de schadevergoedings-maatregel op te leggen.
7.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering en naar de kantonrechter te verwijzen. Subsidiair is verzocht de bedragen te matigen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De beide vorderingen zijn door of namens de verdachte inhoudelijk niet betwist en zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de beide benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal de vorderingen geheel toewijzen nu geen omstandigheden zijn aangevoerd dan wel zijn aangetroffen die nopen tot matiging en de rechtbank de gevraagde bedragen betreffende de immateriële schade redelijk en billijk acht, gezien het doorstane leed.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 16 november 2019 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Nu de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 (impliciet primair) respectievelijk 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 24.322,34 respectievelijk € 994,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en de maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 289, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
t.a.v. feit 2 primair:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
t.a.v. feit 1 impliciet primair en feit 2 subsidiair:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1 impliciet primair:
poging tot moord;
t.a.v. feit 2 subsidiair:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. zich gedurende de proeftijd op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen aldaar zal melden, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4. zich gedurende de proeftijd onder individuele behandeling zal stellen van de Waag of het Palmhuis of soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling en/of de jeugdreclassering aan te geven;
5. gedurende de proeftijd MDFT zal volgen, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
6. gedurende de proeftijd psycho-educatie zal volgen, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
7. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, zal werken dan wel een andere nuttige tijdsbesteding zal hebben;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarden dat hij gedurende de proeftijd:
8. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
9. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
t.a.v. feit 1 impliciet primair:
wijst de vordering van de [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 24.322,23, te weten € 23.323,00 aan immateriële schade en € 999,23 aan materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 24.322,23, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
t.a.v. feit 2 subsidiair:
wijst de vordering van de [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 994,00 zijnde immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 994,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter en
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier genaamd ’Peins’ van de politie, districtsrecherche Den Haag-West met het nummer
2.Verhoor aangever, blz. 125
3.Brief GGD Hollands Midden, blz. 296, zie ook geneeskundige verklaring blz. 301
4.Verhoor [slachtoffer 2] , blz. 55 bovenaan
5.Verhoor [slachtoffer 2] , blz. 55 onderaan
6.Verhoor [slachtoffer 2] , blz. 56
7.Verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 18 november 2020; eerste verhoor [verdachte] , blz. 32, tweede helft; verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 14 mei 2020
8.Rapport DNA-onderzoek Nederlands Forensisch Instituut, blz. 291-292
9.Eerste verhoor [verdachte] , blz. 32, vijfde alinea
10.Eerste verhoor [verdachte] , blz. 32, zesde alinea
11.Zie noot 9
12.Eerste verhoor [verdachte] , blz. 33, tweede alinea
13.Eerste verhoor [verdachte] , blz. 34, tiende en elfde alinea
14.Verhoor verdachte, blz. 172, eerste alinea
15.Verhoor verdachte, blz. 172, tweede alinea
16.Verhoor verdachte, blz. 172, derde alinea
17.Verhoor verdachte, blz. 172, zevende alinea
18.Verhoor verdachte, blz. 172, elfde alinea