ECLI:NL:RBDHA:2020:545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
AWB 20/354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging opvang vreemdeling met asielaanvraag

Op 15 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak van een vreemdeling wiens opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) was beëindigd. De vreemdeling had op 17 december 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was op 13 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat hij in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om zijn opvang te hervatten totdat er een beslissing op zijn verzoek om voorlopige voorziening was genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, waardoor uitspraak zonder zitting kon worden gedaan. De rechter stelde vast dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had in Nederland totdat op het verzoek om voorlopige voorziening was beslist. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalde dat het COa de opvang en verstrekkingen van de vreemdeling moest hervatten. Tevens werd het COa veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 525,–.

De uitspraak benadrukt de rechten van asielzoekers in afwachting van een beslissing op hun verzoek om een verblijfsvergunning en de noodzaak van opvang in dergelijke situaties. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vreemdeling, ondanks de niet-ontvankelijkheid van zijn asielaanvraag, recht had op opvang totdat er een definitieve uitspraak was gedaan op zijn verzoek om voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/354
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , verzoeker,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa
(gemachtigde: N. Verbrugh).

Procesverloop

Op 15 januari 2020 heeft het COa verzoeker medegedeeld dat zijn opvang is beëindigd. Hiertegen heeft verzoeker beroep (AWB 20/353) ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het COa heeft op 15 januari 2020 om 16.08 uur haar (schriftelijk) standpunt gegeven, waarna de voorzieningenrechter het onderzoek heeft gesloten.
Op 15 januari 2020 om ongeveer 16.40 uur heeft de griffier het dictum telefonisch aan de gemachtigden van verzoeker en het COa doorgegeven.

Overwegingen

De feiten
1. Verzoeker heeft op 17 december 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 13 januari 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid die aanvraag op de voet van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Hiertegen heeft verzoeker beroep (NL 20.887) ingesteld. Ook heeft hij om een voorlopige voorziening (NL 20.888) gevraagd.
In deze zaak gaat het over het verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de beëindiging van de opvang van verzoeker. Verzoeker wenst dat zijn opvang wordt gecontinueerd.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar of instellen van beroep de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden, ook als daartegen beroep is ingesteld. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. Dat kan volgens artikel 8:81 van de Awb. Daarin staat dat als bij de bestuursrechter tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde, dus onmiddellijke, spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing in de bodemzaak (in dit geval de uitspraak op het beroep). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt is dus een voorlopige, en de rechtbank die later zal beslissen in de bodemzaak hoeft niet hetzelfde te oordelen.
Uit artikel 8:84, vierde lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder zitting, als dat nodig is vanwege de spoed die met de zaak gemoeid is.
Onverwijlde spoed
3. Omdat verzoekers opvang is beëindigd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed. Die onverwijlde spoed eist verder dat uitspraak zonder zitting moet worden gedaan.
De standpunten over de beëindiging van de opvang
4. Verzoeker vindt dat hij, zolang hij nog geen rechterlijk oordeel heeft gekregen over zijn asielaanvraag in Nederland, recht heeft op opvang.
5. Volgens het COa beroept verzoeker zich op artikel 5 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn). Dit beroep kan niet slagen gelet op de Richtlijn 2013/33/EU van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoeksters om internationale bescherming (de Opvangrichtlijn). Verzoeker is immers geen verzoeker meer in de zin van de Opvangrichtlijn. De autoriteiten van een EU-lidstaat hebben verzoeker namelijk in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning en hij geniet thans internationale bescherming in die lidstaat. Verder zijn het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) inzake Gnandi van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465) en de beschikking van het Hof inzake C. e.a. van 5 juli 2018 (ECLI:EU:C:2018:544) hier niet van toepassing. Zij gaan namelijk over de situatie wanneer het verblijf van de asielzoeker illegaal wordt als bedoeld in Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn), terwijl statushouders daar strikt genomen niet onder vallen. Aan verzoeker is geen terugkeerbesluit als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn uitgereikt, maar een bevel om naar de andere lidstaat te gaan. Nu verzoeker niet meer onder de Opvangrichtlijn valt en genoemde beslissingen van het Hof niet op zijn situatie van toepassing zijn, is er geen recht op opvang, aldus nog steeds het COa.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. Op grond van artikel 5 van de Rva 2005, voor zover hier van belang, eindigt het recht op opvang van een asielzoeker wiens asielaanvraag, die recht op opvang heeft gegeven, is afgewezen, als de vertrektermijn als bedoeld in artikel 62 van de Vw 2000 is verstreken, tenzij de uitzetting van betrokkene ingevolge de Vw 2000 achterwege dient te blijven.
7. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een beroepschrift, terwijl zijn uitzetting bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege moet blijven totdat op het beroepschrift is beslist. Uit artikel 82, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 volgt dat de gevolgen van een besluit waarbij het asielverzoek niet-ontvankelijk is verklaard niet worden opgeschort. Volgens het zesde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het recht om in afwachting van de uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening in Nederland te mogen blijven. Uit artikel 7.3, eerste lid, van het Vb 2000 volgt dat een vreemdeling de voorzieningenrechter kan verzoeken zijn uitzetting te voorkomen tot op zijn beroepschrift is beslist en het hem is toegestaan de uitspraak op dit verzoek in Nederland af te wachten.
8. Vast staat dat het verzoeker is toegestaan de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in de asielprocedure in Nederland af te wachten. Dit brengt op grond van de hiervoor onder 7 genoemde bepalingen mee dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft op grond van de wet totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist (zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 oktober 2019, rechtsoverweging 4.2 (ECLI:NL:RVS:2019:3442) en 6 januari 2020, rechtsoverweging 2.1 (ECLI:NL:RVS:2020:8)). Daar waar in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 wordt gesproken over beroepschrift, moet tevens verzoekschrift worden gelezen (zie genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, rechtsoverweging 4.2). Een en ander betekent dat verzoekers recht op opvang in dit geval niet is geëindigd. De voorzieningenrechter komt dan ook niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of verzoeker wel of niet valt onder de werkingssfeer van de Opvangrichtlijn en of genoemde beslissingen van het Hof wel of niet van toepassing zijn op zijn situatie.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre toe door te bepalen dat het COa verzoekers opvang en verstrekkingen hervat totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL 20.888 is beslist.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt het COa in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat het COa verzoekers opvang en verstrekkingen hervat totdat op verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.888 is beslist;
  • veroordeelt het COa in de proceskosten tot een bedrag van € 525,– te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 15 januari 2020.
de griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.