In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 5 maart 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1983 in Turkije, die lijdt aan schizofrenie en andere psychotische stoornissen. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 juni 2020, waarbij de rechtbank, vanwege de coronamaatregelen, de betrokkenen telefonisch heeft gehoord. De advocaat van de betrokkene, mr. Y.J. Doornik, heeft geen verweer gevoerd, maar heeft wel gewezen op de nadelige gevolgen van het uitblijven van een beslissing op het verzoek. De case-manager heeft verklaard dat de betrokkene in verwarde toestand was aangetroffen en dat hij was gestopt met het innemen van medicatie, wat leidde tot een hoog forensisch risico voor zowel de betrokkene als zijn omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De beschikking is gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juni 2020.