Op 15 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de intrekking van de nummeraanduiding van een adres in Den Haag. Eiseres, eigenaar van twee panden, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 19 november 2018 de nummeraanduiding van het adres [weg] [huisnummer 1] had ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet Bag), waarbij werd gesteld dat de ingang van het pand niet voor een zelfstandig verblijfsobject werd gebruikt en er geen sprake was van twee functioneel zelfstandige panden.
Eiseres voerde aan dat de intrekking onterecht was, omdat de doorgang tussen de panden niet altijd toegankelijk was en dat hulpdiensten de juiste ingang moesten kunnen vinden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat de intrekking van de nummeraanduiding onterecht was. De rechtbank stelde vast dat de nummeraanduiding van [huisnummer 1] niet voldeed aan de criteria voor een nevenadres en dat verweerder op goede gronden had gehandeld.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de nummeraanduiding rechtmatig was en dat er geen noodzaak was voor een belangenafweging, gezien het dwingendrechtelijk karakter van de relevante wetgeving. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zou worden.