ECLI:NL:RBDHA:2020:5255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening in het licht van COVID-19

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 juni 2020, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Spanje, dat dit verzoek had aanvaard.

Eiser voerde aan dat de coronapandemie een beletsel vormde voor zijn overdracht aan Spanje, omdat hij niet kon reizen en de grenzen gesloten waren. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie van eiser niet voldoende was om te concluderen dat de overdracht niet kon plaatsvinden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de coronamaatregelen een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormden, maar niet de rechtmatigheid van de vaststelling dat Spanje verantwoordelijk was voor de asielaanvraag in de weg stonden.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De beroepsgrond van eiser dat hij in Spanje een reëel risico liep op een onmenselijke behandeling werd ook verworpen, omdat hij niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in de medische en opvangvoorzieningen in Spanje. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8405

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.8406, plaatsgevonden op 26 mei 2020. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft verzocht om aanhouding van het beroep. Dit verzoek hangt samen met de mededeling die verweerder in de zaak met het nummer NL20.8406 heeft gedaan, inhoudende dat hij zich niet verzet tegen het toewijzen van de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek bij uitspraak van vandaag afgewezen.
1.1
De rechtbank wijst ook het verzoek om aanhouding van het beroep af. Vooropgesteld dient te worden dat in de considerans van de Dublinverordening (de punten 4 en 5) wordt aangegeven dat het doel van de Dublinverordening met name is om snel te kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen. Voorts heeft de Europese Commissie in de “Mededeling van de Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging” van 17 april 2020 (2020/126/02) het volgende aangegeven:
“Wanneer een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, verschuift de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de Dublinverordening naar de lidstaat die om de overdracht heeft verzocht. De verordening bevat geen bepaling die toestaat van deze regel af te wijken in een situatie zoals die welke als gevolg van de COVID-19-pandemie is ontstaan.”Daarmee is niet te verenigen dat het beroep, en dus de beoordeling van het overdrachtsbesluit, wordt aangehouden enkel om de overdrachtstermijn te stuiten terwijl de omvang van het geschil verder duidelijk is en verweerder zich ook op het standpunt stelt dat het besluit rechtmatig is en inhoudelijk kan worden beoordeeld. De rechtbank zal het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag (onverplicht) in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening, omdat sprake is van een pandemie door het coronavirus. Hij mag niet reizen buiten het asielzoekerscentrum. Alle grenzen zijn gesloten, diverse landen op de weg naar Spanje en Spanje zelf verkeren in een “lock-up situatie”. Omdat het onzeker is wanneer deze periode zal eindigen, is het volstrekt onaannemelijk dat eiser voor het einde van de overdrachtstermijn, 21 augustus 2020, of binnen redelijke termijn kan worden overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Hierdoor verkeert eiser in een onzekere situatie welk land zijn aanvraag in behandeling zal nemen en wanneer dat zal zijn. Verweerder handelt hierdoor in strijd met artikel 3 EVRM [1] , in samenhang gelezen met artikel 13 EVRM.
3.1
Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank, terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeing) van 8 april 2020 [2] . Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat de omstandigheid dat de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd vanwege de coronapandemie een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van, in het geval van eiser, Spanje als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Verder heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de periode waarin eiser kan worden overgedragen te overzien is en dat eiser gedurende deze tijd over huisvesting en opvang beschikt, zodat niet kan worden gesteld dat hij in een situatie komt te verkeren die is verboden door de artikelen 3 en 13 EVRM of 47 van het Handvest [3] . De rechtbank is het daarmee eens. De enkele stelling dat eisers situatie in deze periode onzeker is, vindt de rechtbank onvoldoende om schending van artikelen 3 of 13 EVRM aan te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Verder voert eiser aan dat, mocht hij al in Spanje kunnen komen, hij het risico loopt op een dodelijke besmetting. Verweerder heeft eisers belangen niet zorgvuldig afgewogen in het bestreden besluit. In alle EU lidstaten is een tekort aan medici en medische behandelingsapparatuur. Eiser meent dat hij hierdoor, onderweg of in Spanje, een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Gelet op het arrest van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, Jawo tegen Duitsland [4] , artikel 4 en 47 van het Handvest en artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening, dient verweerder de behandeling van eisers asielaanvraag tot zich te trekken.
4.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat verweerder bij overdracht van eiser aan Spanje kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat de Spaanse autoriteiten verweerder zullen melden indien zij niet kunnen voorzien in de door eiser eventuele benodigde (medische) voorzieningen.
4.2
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
4.3
Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in Spanje sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de medische en opvangvoorzieningen en de asielprocedure, op grond waarvan verweerder niet langer kan uitgaan van dit interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele stelling dat eiser in de toekomst risico loopt op een besmetting en dat er in de EU een tekort zou zijn aan medici en medische behandelingsapparatuur, is daartoe onvoldoende. Het vormt geen onderbouwing van eisers stelling dat asielzoekers na overdracht aan Spanje in een situatie zullen komen die strijdig is met de door eiser aangehaalde verdragsbepalingen. Verder is gesteld, noch gebleken dat eiser op dit moment medische gebreken heeft waarvoor hij in Nederland behandeling behoeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.EVRM: het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest: het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
4.Het arrest Jawo: zie ECLI:EU:C:2019:218