Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het procesverloop
2.De feiten
hiermee zowel het bestuurderschap als de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te laten eindigen. (…)”
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft [verzoeker] op 17 februari 2020 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Den Haag, waarin hij verzocht om een billijke vergoeding en een transitievergoeding van [verweerder] B.V. De rechtbank heeft op 22 mei 2020 een zitting gehouden, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker] was sinds 1 juni 2010 in dienst bij [verweerder] en werd op 18 november 2019 ontslagen als bestuurder. [verzoeker] stelt dat de arbeidsovereenkomst zonder deugdelijke grond is opgezegd en dat hij recht heeft op een billijke vergoeding. Daarnaast vordert hij dat [verweerder] zijn pensioenverplichtingen nakomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding niet-ontvankelijk is, omdat dit verzoek te laat is ingediend. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 18 november 2019, en [verzoeker] had zijn verzoek uiterlijk op 19 januari 2020 moeten indienen. De rechtbank heeft ook de vordering met betrekking tot de pensioenverplichtingen afgewezen, omdat [verweerder] niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de betaling van pensioenpremies aan het bedrijfstakpensioenfonds VLEP. De rechtbank heeft beslist dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.