ECLI:NL:RBDHA:2020:5231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
C/09/589023 / KG RK 20-277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 8 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die meende dat de rechter, mr. J.L.M. Luiten, partijdig was geweest in een civiele procedure tegen stichting ROC Mondriaan. De verzoekster stelde dat de rechter in strijd met artikel 282 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) haar verweerschrift met producties niet had aangenomen. De wrakingskamer oordeelde dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking, ook niet als de verzoekster meende dat de beslissing op onjuiste gronden was genomen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter uiteindelijk het verweerschrift als pleitnota had toegestaan, maar de producties had geweigerd. Dit alles leidde niet tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/11
zaak- /rekestnummer: C/09/589023 / KG RK 20-277
Beslissing van 8 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.L.M. Luiten,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is: stichting ROC Mondriaan (hierna de stichting).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 februari 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 maart 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 19 februari 2020.
1.2.
De op 16 maart 2020 geplande mondelinge behandeling in deze zaak is aangehouden. Daarna is bepaald dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 25 mei 2020.
1.3.
De wrakingskamer heeft vervolgens kennis genomen van de op 21 mei 2020 door de stichting ingediende schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling op 25 mei 2020 zijn verschenen:
- verzoekster;
- de rechter.
1.5.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling een schriftelijke reactie op het standpunt van de rechter overgelegd, die zij ter zitting mondeling heeft samengevat. De door verzoekster ter zitting tevens overgelegde brief, gericht aan de griffier van de hoofdzaak, met daarin een verzoek om het verslag/het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2020 aan te passen, heeft de wrakingskamer in dit geding buiten beschouwing gelaten. Deze heeft immers geen betrekking op deze zaak.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8220157 RP VERZ 19-50722 tussen verzoekster en de stichting. Die zaak betreft het verzoek van de stichting om, kort gezegd, de tussen haar en verzoekster bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft in strijd met het bepaalde in artikel 282 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het verweerschrift met producties van verzoekster niet aangenomen. Het betreft een verweerschrift dat verzoekster vóór het aanvangstijdstip van de zitting heeft willen indienen. Verzoekster was al vroeg voor de zitting, om 12.25 uur, op de rechtbank en heeft zich bij de balie aangemeld om haar verweerschrift in te dienen. De baliemedewerker van de rechtbank heeft echter, na telefonisch overleg te hebben gevoerd met team Kanton, aan verzoekster meegedeeld dat zij het verweerschrift ter zitting aan de rechter kon overhandigen. De rechter heeft het verweerschrift toen echter direct geweigerd, zonder na te gaan wat er voorafgaand aan de zitting is voorgevallen. De rechter heeft gewezen op de procesregels en gezegd dat het indienen van het verweerschrift niet mogelijk was omdat het verweer vijf dagen voor de zitting moest zijn ingediend. De wet, die bepaalt dat iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling een verweerschrift kan indienen, of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling, staat echter boven het procesreglement. Ondanks dat verzoekster de rechter hierop ter zitting heeft gewezen, heeft de rechter – onder mededeling dat er van uitgegaan mag worden dat hij de wet beter kent – indiening van het gehele verweerschrift inclusief de producties niet toegestaan. Uiteindelijk is de tekst van het verweerschrift wel in aanmerking genomen. Deze is beschouwd als pleitnota. De daarbij gevoegde producties zijn echter buiten beschouwing gelaten. Dit wijst op vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter ter zitting, na aanvankelijke weigering van het verweerschrift met producties, uiteindelijk heeft toegestaan het verweerschrift als pleitaantekeningen in te dienen en voor te dragen tijdens de mondelinge behandeling. De producties zijn geweigerd. Wel heeft de rechter verzoekster de gelegenheid gegeven een geluidsopname te laten horen en te citeren uit één van de producties bij het verweerschrift. De rechter heeft verzoekster gewezen op de brief van de rechtbank van 19 december 2019 die zij heeft ontvangen en het procesreglement.
3.3.
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechter heeft volgens haar ten onrechte geweigerd haar verweerschrift met producties in aanmerking te nemen.
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook als de uitgebreide toelichting van verzoekster, zoals weergegeven onder 2.2, tot de conclusie moet leiden dat de rechter zijn beslissing op volgens de wet onjuiste gronden heeft genomen, dan kan dat nog niet leiden tot het in dit geding aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid en tot een gegronde wraking. Niet kan worden gezegd, in aanmerking genomen de gang van zaken ter zitting, dat de motivering van de beslissing van de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Tegen de beslissing van de rechter kan in hoger beroep worden opgekomen. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op voormelde door de rechter genomen processuele beslissing, niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster;
• de stichting;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en R. Cats in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.