Uitspraak
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De beoordeling
Wij bespraken dat een termijn van zes maanden om debiteuren te innen, volstaat. Die termijn verstrijkt 11 december aanstaande. Zijn wij het daarover eens?’ Anders dan de curator betoogt, volgt hieruit, naar het oordeel van de rechter-commissaris, niet dat de curator een termijn heeft gesteld van zes maanden. Bovendien geldt dat een termijn van zes maanden die verstrijkt op 11 december dus op 11 juni (de dag waarop het faillissement is uitgesproken) al dan niet met terugwerkende kracht moet zijn gesteld. Op dat moment kan echter nog niet worden gesproken van nodeloos stilzitten door de bank, zodat van een redelijke termijnstelling dan geen sprake kan zijn. Daar komt nog bij dat voor de termijnstelling niet, althans niet zonder meer, van belang is of vorderingen daadwerkelijk zijn geïncasseerd binnen een bepaalde termijn, bij gebreke waarvan het de curator vrij zou staan tot incasso over te gaan. Waar het om gaat is of de pandhouder de incasso voortvarend aanpakt en niet onnodig stil blijft zitten.