ECLI:NL:RBDHA:2020:5196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
C/09/589830 / KG RK 20-367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure betreffende personen- en familierecht

Op 8 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, die zich beklaagde over procedurele beslissingen van de rechter, mr. J.M. Vink. Verzoekster stelde dat de rechter de door haar aangeleverde stukken niet had gelezen en zonder kennisname van deze stukken een beslissing zou nemen. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen, tenzij er objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster en haar advocaat voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten kenbaar te maken en dat er geen blijk van vooringenomenheid was aangetoond. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek voor andere zaken, omdat deze niet door een advocaat waren ingediend. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummer: 2020/17
zaak- /rekestnummer: C/09/589830 / KG RK 20-367
Beslissing van 8 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.M. Vink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
  • [belanghebbende 1] (hierna: de vader) en zijn advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech;
  • de Raad voor de Kinderbescherming.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 maart 2020 met als bijlage de aantekeningen van de griffier;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 maart 2020, ingekomen ter griffie van de wrakingskamer op 9 maart 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 maart 2020;
- de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 22 april 2020;
- de nadere reactie van verzoekster van 12 mei 2020.
1.2.
Verzoekster is bij de mondelinge behandeling op 25 mei 2020 verschenen.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
De belanghebbenden zijn niet ter terechtzitting verschenen. Zij zijn wel opgeroepen, maar door de rechtbank verzocht in verband met de Corona maatregelen niet te verschijnen en indien nodig slechts schriftelijk te reageren.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met zaak- en rekestnummers C/09/537629 / FA RK 17/6141, C/09/589387 / FA RK 20-1240 en C/09/585911 / JE RK 19-3183. Deze zaken hebben betrekking op, respectievelijk, een zorgregeling, gezag/gezagsuitoefening en een ondertoezichtstelling met betrekking tot het kind waarvan verzoekster en de vader de ouders zijn. Deze zaken zijn op 6 maart 2020 gecombineerd door de rechter ter zitting behandeld.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting aangaf de door verzoekster aangeleverde stukken niet te hebben gelezen en dat zij zou gaan beslissen zonder die stukken door te nemen. Dit geeft blijk van vooringenomenheid van de rechter, aldus verzoekster.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Zij heeft aangevoerd dat zij op de ochtend van de mondelinge behandeling op 6 maart 2020 een schrijven van verzoekster van tien pagina’s met veertig producties op haar bureau aantrof. Gelet op het tijdstip van indiening, was de rechter niet meer in staat om kennis te nemen van deze stukken. Ter zitting heeft zij dit ook direct aan de partijen meegedeeld. Voorts heeft zij meegedeeld dat zij er vanuit ging dat de advocaat van verzoekster de belangrijkste bevindingen van verzoekster naar voren zou brengen. Hierop is door verzoekster of door haar advocaat niet gereageerd. Gedurende de mondelinge behandeling zijn – onder andere – verzoekster en haar advocaat in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken, waarna de rechter de mondelinge behandeling heeft gesloten en haar beslissing heeft meegedeeld.
2.4
Bij beslissing van 22 april 2020 heeft de wrakingskamer van deze rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek voor zover dat betrekking heeft op de zaken met de rekestnummers C/09/537629 / FA RK 17/6141 en C/09/589387 / FA RK 20-1240, aangezien in deze zaken verplichte procesvertegenwoordiging geldt en het wrakingsverzoek, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet door een advocaat is ingediend. Het wrakingsverzoek dat betrekking heeft op de zaak met het rekestnummer C/09/585911 / JE RK 19-3183, is aangehouden tot een nadere zitting.
2.5
In haar nadere reactie van 12 mei 2020 heeft verzoekster bevestigd dat zowel zij als haar advocaat niet hebben gereageerd toen de rechter zei dat zij ervanuit ging dat de advocaat van verzoekster de belangrijkste bevindingen van verzoekster naar voren zou brengen. Voorts heeft zij bevestigd dat zij en haar advocaat bij de mondelinge behandeling in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten kenbaar te maken.
3. De beoordeling van het wrakingsverzoek in de zaak met het rekestennummer C/09/585911 / JE RK 19-3183
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat het thans voorliggende wrakingsverzoek, gelet op het schriftelijke verzoek, de nadere schriftelijke reactie van verzoekster en de mondelinge toelichting van verzoekster ter terechtzitting, ziet op procedurele beslissingen, te weten het niet lezen van de door verzoekster aangeleverde stukken en het nemen van een beslissing zonder van die stukken kennis te nemen. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hetgeen verzoekster in dit verband in haar wrakingsverzoek heeft gesteld levert geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Uit de door de rechter in haar schriftelijke reactie geschetste gang van zaken, die ook door verzoekster wordt bevestigd, kan afgeleid worden dat verzoekster en haar advocaat voldoende gelegenheid hebben gekregen om een nadere toelichting te geven over de door verzoekster ingediende stukken. Verzoekster en haar advocaat hebben ook geen bezwaar gemaakt tegen deze gang van zaken. Een blijk van vooringenomenheid kan hieruit dus niet worden afgeleid. Het wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking
in de zaak met het rekestnummer C/09/585911 / JE RK 19-3183af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de rechter;
• de belanghebbenden.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, R. Cats en M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.