ECLI:NL:RBDHA:2020:5195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
C/09/592855 / KG RK 20-589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure betreffende zorgregeling en alimentatie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.F.M. van Weegberg, had de wraking ingediend tegen mr. A. Emmens, de rechter die de hoofdzaak behandelde. De wrakingsgrond was dat de rechter verzoeker niet in de gelegenheid had gesteld om te reageren op een nadere reactie van de vrouw, wat verzoeker als een schending van het beginsel van hoor en wederhoor beschouwde. De wrakingskamer overwoog dat procedurele beslissingen van de rechter in beginsel geen grond voor wraking kunnen zijn, tenzij er sprake is van objectieve aanwijzingen van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen concrete aanwijzingen had geleverd die deze vrees konden onderbouwen.

Daarnaast werd er geklaagd over de manier waarop de rechter verzoeker had bejegend, waarbij sprake zou zijn geweest van arrogant taalgebruik en niet doortastend optreden. De wrakingskamer oordeelde dat dergelijke klachten niet onder de wrakingsprocedure vallen en dat verzoeker hiervoor een klacht bij het gerechtsbestuur kan indienen. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter voldoende gelegenheid had geboden aan beide partijen om hun standpunten kenbaar te maken en dat de beslissing om geen nadere reactie toe te staan een procedurele beslissing was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummer: 2020/22
zaak- /rekestnummer: C/09/592855 / KG RK 20-589
Beslissing van 8 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag, hierna te noemen: de raadsman,
strekkende tot de wraking van
mr. A. Emmens,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
  • [belanghebbende 1] (hierna: de vrouw) en haar advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure
De hoofdzaak betreft een verzoek van verzoeker van 9 april 2020 tot wijziging van de voorlopig vastgestelde zorgregeling en de voorlopig vastgestelde partner- en kinderalimentatie met betrekking tot de vrouw en het kind waarvan verzoeker en de vrouw de ouders zijn.
De vrouw heeft bij verweerschrift van 30 april 2020 op het verzoek van verzoeker gereageerd.
De zaak is vervolgens op 4 mei 2020 door de rechter ter zitting behandeld, waarbij verzoeker, de raadsman, de vrouw en haar advocaat via een videoverbinding werden gehoord. De Raad werd via een telefonische verbinding gehoord.
Vlak voor deze zitting heeft de raadsman zijn pleitnotitie per e-mailbericht aan de rechtbank toegezonden. Omdat de rechter en de andere procespartijen geen gelegenheid hebben gehad om kennis te nemen van de pleitnotitie van de raadsman, heeft de rechter op verzoek van de raadsman een leespauze ingelast. Hierna is deze pleitnotitie als volledig voorgedragen beschouwd. Ter zitting is vervolgens het verzoek tot wijziging van de zorgregeling uitgebreid besproken. Omdat er daarna onvoldoende tijd resteerde om de kinder- en partneralimentatie te bespreken, heeft de rechter voorgesteld om dat onderwerp schriftelijk af te handelen. De vrouw diende uiterlijk op 8 mei 2020 schriftelijk te reageren op hetgeen in de pleitnotitie van de raadsman over dit onderwerp is opgemerkt. Voorts heeft de rechter meegedeeld dat na ontvangst van deze schriftelijke reactie in beginsel een beschikking zou volgen. Alleen als de inhoud van deze schriftelijke reactie daartoe aanleiding zou geven (nieuwe stukken of nieuwe verweren) zou de rechter verzoeker nog een termijn geven om te reageren.
Op 8 mei 2020 heeft de vrouw een schriftelijke reactie ingediend. Omdat dat stuk geen nieuwe verweren of stukken bevatte, heeft de griffier op 11 mei 2020 aan de procespartijen meegedeeld dat op 18 mei 2020 beschikking zou volgen en dat verzoeker of de raadsman geen gelegenheid zou worden gegeven voor een nadere reactie.
Op 11 mei 2020 heeft de raadsman per e-mailbericht de rechter gevraagd haar beslissing hieromtrent te heroverwegen. Indien verzoeker niet meer mag reageren, dan wraakt verzoeker de rechter, aangezien de rechter hiermee partijdigheid en zich vooringenomen toonde.
Bij brief van 12 mei 2020 heeft de rechter aan de procespartijen meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om haar beslissing te heroverwegen. Beide partijen hebben gelegenheid gehad in tweede termijn op elkaars standpunten te reageren. De nadere reactie van de vrouw bevatte geen nieuwe verweren en evenmin zijn bij het stuk producties toegevoegd.
Het dossier is vervolgens overgedragen aan de wrakingskamer.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer op 25 mei 2020 zijn verschenen verzoeker en de raadsman.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
De belanghebbenden zijn niet ter terechtzitting verschenen. Zij zijn wel opgeroepen, maar door de rechtbank verzocht in verband met de Corona maatregelen niet te verschijnen en indien nodig slechts schriftelijk te reageren.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaak- en rekestnummer C/09/591431 / FA RK 20/2312.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens voornoemd e-mailbericht van 11 mei 2020 en de nadere reactie van de raadsman van 21 mei 2020 het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De rechter heeft zonder toestemming van de procespartijen de regels ter zitting veranderd en het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door aan verzoeker geen tweede termijn te geven te reageren op hetgeen door de vrouw naar voren is gebracht. Verzoeker heeft uitdrukkelijk aangegeven dat hij nader wil reageren op de nadere reactie van de vrouw en dat hij het niet eens is met een schriftelijke afdoening van deze zaak. Voorts heeft de rechter ter zitting niet doortastend opgetreden, waarbij er sprake was van arrogant taalgebruik. Ook kreeg de vrouw meer tijd dan verzoeker om haar standpunt kenbaar te maken. Gelet op deze omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, is er naar de mening van verzoeker sprake van schijn van partijdigheid en vooringenomenheid.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Zij heeft aangevoerd dat beide partijen voldoende gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten kenbaar te maken en op elkaars standpunten te reageren. Voorts betreft haar beslissing om geen nadere reactie meer toe te staan een procedurele beslissing hetgeen geen grond voor wraking kan zijn. Ook arrogant taalgebruik en niet doortastend optreden kunnen, voor zover hiervan sprake zou zijn, geen gronden zijn voor wraking. Aan de procespartijen is uitdrukkelijk gevraagd naar hun standpunten voor een schriftelijke afdoening en zij hebben ingestemd met het voorstel van de rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker als verzoekende partij een verzoek heeft ingediend, waarna de vrouw als belanghebbende/tegenpartij met een verweerschrift heeft gereageerd. Ter zitting van 4 mei 2020 heeft de raadsman als tweede termijn gereageerd door in een pleitnotitie een reactie te geven op het verweerschrift van de vrouw. De vrouw is door de rechter in de gelegenheid gesteld na de zitting als tweede termijn een schriftelijke reactie te geven op de pleitnotities voor zover deze zien op het verzoek tot wijziging van alimentatie. Zij heeft die ingediend op 8 mei 2020. In deze reactie stonden volgens de rechter geen nieuwe verweren en waren geen nieuwe producties gevoegd. De rechter heeft daarom geen aanleiding gezien de man de gelegenheid te geven op de schriftelijke reactie van de vrouw van 8 mei 2020 te reageren.
3.3.
Met betrekking tot de wrakingsgrond dat de rechter verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld nogmaals te reageren op een nadere reactie van de vrouw overweegt de wrakingskamer dat dit een procedurele beslissing van de rechter betreft. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hetgeen verzoeker in dit verband in zijn wrakingsverzoek heeft gesteld levert geen concrete aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden.
3.4.
Voor zover de wraking mede berust op de grond dat verzoeker uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij wilde reageren op de nadere reactie van de vrouw en dat hij het niet eens was met een schriftelijke afdoening van deze zaak, vindt deze grond geen steun in de feiten die blijken uit de zittingsaantekeningen die bij het proces-verbaal zijn gevoegd. Een blijk van vooringenomenheid kan uit het voorgaande dus niet worden afgeleid. Het wrakingsverzoek op die gronden wordt dan ook afgewezen.
3.5.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op niet doortastend optreden van de rechter ter zitting en dat er sprake was van arrogant taalgebruik, gaat het hier om klachten die betrekking hebben op de manier waarop verzoeker door de rechter is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter;
• de belanghebbenden.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, R. Cats en M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.