ECLI:NL:RBDHA:2020:5171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB 19/9311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsvergunning op grond van gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, een Eritrese nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning werd afgewezen. Eiser heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen op basis van de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) heeft aangedragen die zijn herhaalde aanvraag zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvraag bevestigd, waarbij ook de belangen van het kind zijn meegewogen. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie voor asielzoekers in Italië is verslechterd, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de eerdere beslissing te herzien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/9311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. J.M. Niemer,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 november 2019 (het bestreden besluit).
Bij uitspraak van 25 februari 2020 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020 te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig T. Tzegai, tolk Tigrina. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser stelt dat hij in Eritrea religieus is gehuwd en dat uit dit huwelijk op 21 september 2017 in Nederland zijn zoon [naam2] is geboren. Deze zoon heeft samen met diens biologische moeder rechtmatig verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3. Sinds zijn komst naar Nederland eind 2016 heeft eiser verschillende aanvragen ingediend om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning.
4. Op 9 december 2016 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd. Bij onherroepelijk besluit van 24 april 2017 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
5. Op 1 februari 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn minderjarige kind [naam2]. Bij besluit van 8 februari 2018 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Bij besluit van 22 augustus 2018 heeft verweerder het tegen het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dit besluit is onherroepelijk.
6. Op 9 februari 2018 is eiser aan de Italiaanse autoriteiten overgedragen.
7. Op 30 september 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, die bij onherroepelijk besluit van verweerder van 22 januari 2019 niet in behandeling is genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Onderhavige procedure
8. Op 7 maart 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn minderjarige kind [naam2]. Bij primair besluit van 22 maart 2019 heeft verweerder deze aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb [2] afgewezen vanwege het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
9. In beroep voert eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte voorbij is gegaan aan de verslechtering van de situatie voor asielzoekers. Door de langdurige asielprocedure zal een volgende overdracht van eiser aan Italië tot gevolg hebben dat hij lange tijd van gezin zal worden gescheiden. Dat is volgens eiser in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] . Ook wijst eiser hiervoor op de belangen van het kind.
Beoordeling
10. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat de aanvrager die na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag indient, op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) te vermelden. Indien deze ontbreken kan het bestuursorgaan op grond van het tweede lid van deze bepaling de nieuwe aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking.
11. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser geen nova aan zijn nieuwe aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen [4] is eerder al in rechte vastgesteld dat de beslissing om eiser hier geen verblijf toe te staan geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, waarbij onder meer van belang is geacht dat niet is gebleken dat het voor eiser en zijn gezinsleden onmogelijk is om in Italië gezinsleven uit te oefenen. De belangen van het kind zijn in die beoordeling reeds meegewogen [5] . De verslechtering van de situatie in Italië voor asielzoekers werpt daar, wat daar verder van zij, geen ander licht op. Overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië vandaag de dag wezenlijk verschilt van de situatie ten tijde van de vorige aanvraag, zodat ook in dat opzicht niet van een rechtens relevant novum kan worden gesproken. De enkele mededeling van eiser ter zitting dat die verslechtering uit het rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020 kan worden afgeleid, is hiervoor onvoldoende. Het beroep op de recente interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan eiser evenmin baten. Ook daaruit blijkt immers niet dat het voor eiser onmogelijk is om zijn gezinsleven in Italië uit te oefenen.
12. Uit wat eiser verder ter zitting heeft aangevoerd blijkt dat hij het niet eens is met de afwijzing van zijn vorige aanvraag. In het kader van het onderhavige beroep kan daartegen echter niet opnieuw worden opgekomen.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2020.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
De rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Awb 19/3054
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
4.Zie de eerdergenoemde uitspraak van 25 februari 2020, r.o. 13
5.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 12 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1896