ECLI:NL:RBDHA:2020:5116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Nigeriaanse eiser en overdracht aan Italië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 31 december 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Italië asiel had aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië tijdig was verzocht om de eiser terug te nemen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die aan de overdracht in de weg stonden.

De eiser voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was, onder verwijzing naar een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe en de situatie in Italië ten gevolge van de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Italië onredelijk zouden maken. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de overdracht te blokkeren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen geen invloed hadden op de rechtmatigheid van de vaststelling dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8503

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Op 31 december 2019 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. Uit informatie uit Eurodac blijkt dat eiser in Italië asiel heeft gevraagd. Nederland heeft daarom Italië verzocht om eiser terug te nemen [2] . Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Volgens verweerder staan er geen feiten of omstandigheden in de weg aan overdracht van eiser aan Italië.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij gewezen op het in januari 2020 verschenen rapport van SFH/OSAR [3] ‘Reception conditions in Italy
en door het EHRM [4] getroffen ‘interim measures’ [5] . Vanwege de Corona-uitbraak is het voor eiser ook feitelijk onmogelijk om naar Italië te reizen. Verweerder heeft daarom ten onrechte de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet aan zich getrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] blijkt dat ten aanzien van Italië tot op heden nog steeds onverkort kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en ook dat Dublin-terugkeerders in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang [7] . De informatie over Italië uit het rapport van SFH/OSAR heeft de Afdeling betrokken in haar uitspraak van 8 april 2020. Hieruit blijkt weliswaar dat er tekortkomingen zijn, maar niet dat er sprake is van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van Dublin-terugkeerders in de weg staan. Met de enkele verwijzing naar de door het EHRM getroffen interim measures heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in Italië geen adequate opvang zal krijgen. Uit paragraaf 4.5 van het rapport van SFH/OSAR blijkt ook dat Dublin-terugkeerders recht hebben op opvang in eerstelijns (CARA) of tijdelijke (CAS) opvangcentra. Dat sprake is van een fictieve aanvaarding van het terugnameverzoek werpt geen ander licht op de zaak. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht overwogen dat een fictief claimakkoord gelijkgesteld is aan een expliciet claimakkoord en Italië op grond hiervan garandeert het asielverzoek in behandeling te nemen [8] . Voor zover eiser na overdracht aan Italië problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang of met andersoortige problemen te maken krijgt, kan hij daarover klagen bij de daartoe aangewezen Italiaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat de Italiaanse autoriteiten hem daarbij niet kunnen of willen helpen.
6. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken [9] .
7. De rechtbank overweegt ten slotte nog dat de omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 [10] .
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Schweizerische Flüchtlingshilfe/Organisation suisse d’aide aux réfugiés
4.Europees Hof voor de rechten van de mens
5.M.T. v. Nederland van 6 september 2019 (no. 46595/19) en S.O. v. Nederland van 24 september 2019 (no. 49569/19)
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.zie uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), 29 april 2019,
8.zie hiervoor artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening
9.op grond van artikel 17 van de Dublinverordening