ECLI:NL:RBDHA:2020:5069
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, een Nigeriaanse man geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 april 2020 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft partijen op 28 mei 2020 geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen, waarbij partijen de mogelijkheid hadden om voor 4 juni 2020 aan te geven dat zij een zitting noodzakelijk vonden. Geen van de partijen heeft hierop gereageerd, waardoor de voorzieningenrechter besloot het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd benadrukt dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is zolang de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag een uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL20.8084) die betrekking had op het beroep van de verzoeker, was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.