ECLI:NL:RBDHA:2020:5065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenverhaal bestuursdwang voor woonschip zonder vergunning in Den Haag

Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de kosten van bestuursdwang voor het verwijderen van een woonschip zonder vergunning op haar werden verhaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat het woonschip was aangemeerd aan een ligplaats waarvoor geen vergunning was afgegeven, wat in strijd was met de Verordening op de Binnenwateren voor de gemeente Den Haag. Verweerder had eerder een last onder bestuursdwang opgelegd en de kosten van opslag en ontmanteling van het woonschip verhaald op eiseres. Eiseres betwistte de redelijkheid van de kosten en voerde aan dat de verwijtbaarheid gering was, maar de rechtbank oordeelde dat de last onder bestuursdwang in rechte vaststond en dat eiseres de overtreder was. De rechtbank concludeerde dat de kostenverhaalsbeschikking niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een uitzonderlijk geval. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Wassenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder op eiseres de kosten verhaald van de bestuursdwang die verweerder tegen eiseres heeft toegepast (kostenverhaalsbeschikking).
Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en de kostenverhaalsbeschikking gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 4 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn op 26 mei 2020 gehoord via een video-conferentie. Partijen hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Door verweerder is geconstateerd dat het woonschip [naam schip] is aangemeerd aan een ligplaats waarvoor geen vergunning is afgegeven hetgeen in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de Verordening op de Binnenwateren voor de gemeente Den Haag.
2. Bij het besluit van 7 april 2016 heeft verweerder aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd. Hierbij heeft verweerder eiseres gelast om de overtreding van artikel 4 van de Verordening op de binnenwateren voor de gemeente Den Haag te beëindigen door het woonschip uit de binnenwateren van Den Haag te verwijderen en verwijderd te houden of te verplaatsen naar een legale ligplaats. In het besluit is vermeld dat de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van de bestuursdwang voor rekening komen van eiseres als overtreder. Op 11 mei 2016 is het woonschip meegevoerd en opgeslagen.
3. Bij besluit van 26 juli 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2196) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het beroep tegen het besluit van verweerder van 26 juli 2016 ongegrond verklaard, waardoor de last onder bestuursdwang in rechte vaststaat.
4. Het woonschip is op 14 juli 2018 ontmanteld. Verweerder heeft bij het primaire besluit 1 de kosten van opslag en ontmanteling van het woonschip ter grootte van € 28.453,60 verhaald op eiseres. In de bezwaarfase is eiseres in de gelegenheid gesteld om haar zienswijzen naar voren te brengen. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en besloten om over te gaan tot invordering van de kosten.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit 2, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 20 mei 2019, in stand gelaten.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de door verweerder gemaakte kosten niet redelijk en proportioneel zijn. Eiseres voert daarnaast aan dat het niet voldoen aan de last haar niet kan worden verweten dan wel dat de verwijtbaarheid uitermate gering is. Verder stelt eiseres dat verweerder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden omdat het primaire besluit 2 niet binnen een redelijke termijn is genomen en omdat verweerder in een zeer laat stadium een taxatierapport heeft ingebracht waardoor zij geen mogelijkheid heeft gehad om een contra-expertise te laten verrichten.
7. De rechtbank stelt voorop dat een belanghebbende in een procedure tegen een kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder bestuursdwang naar voren had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of eiser geen overtreder is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1567).
8. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de opgelegde last onder bestuursdwang, nu deze met de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018 in rechte vaststaat. De Afdeling heeft in haar uitspraak reeds geoordeeld dat niet valt in te zien dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt, nu zij zonder ligplaatsvergunning een ligplaats heeft ingenomen. Het betoog van eiseres dat de last haar niet verweten kan worden dan wel dat de verwijtbaarheid uitermate gering is, slaagt dus niet.
9. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een uitzonderlijk geval, zoals bedoeld onder 7. Niet in geschil is dat de overtreding zoals genoemd onder 1 heeft plaatsgevonden en dat eiseres de overtreder is. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het verweerder in strijd met artikel 5:25, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld, nu verweerder de kosten voor opslag en ontmanteling van het woonschip overeenkomstig de facturen van Meeuwisse Nederland BV heeft vastgesteld. Eiseres heeft niet betwist dat het woonschip asbest bevatte en het ten tijde van de toepassing van de last in deplorabele staat van onderhoud bevond. Tegenover de door verweerder overgelegde specificaties en verantwoordingen van de uitgevoerde werkzaamheden heeft eiseres haar stelling, dat de kosten niet redelijk en proportioneel zijn, niet met een begin van bewijs onderbouwd. De in beroep overgelegde prijzenlijst maakt dit niet anders. Deze prijzen zien op de sloop van een andere categorie vaartuigen, te weten pleziervaartuigen. Ook het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank van 16 februari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:1713) faalt omdat de eisende partij in dat geschil de hoogte van de kosten had betwist aan de hand van een offerte van een andere aannemer. Voorts is eiseres voldoende in de gelegenheid gesteld het woonschip af te halen uit de opslag, waarvan zijn geen gebruik heeft gemaakt De kosten van de opslag bedroegen € 4.704,00.
10. Het kostenverhaal is aangezegd in de opgelegde last onder bestuursdwang. Verweerder heeft gewacht met het nemen van de kostenverhaalsbeschikking totdat de last onder bestuursdwang in rechte vast stond. Na de uitspraak van de Afdeling heeft verweerder binnen vijf weken het woonschip ontmanteld en de kostenverhaalsbeschikking opgelegd door middel van het primaire besluit 1. De rechtbank acht deze handelswijze van verweerder niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Het feit dat de motivering van het primaire besluit 1 in een later stadium is aangevuld met het primaire besluit 2 doet hier niet aan af. De stelling van eiseres dat zij geen mogelijkheid heeft gehad om een contra-expertise te laten verrichten is feitelijk onjuist nu tussen het taxatieverslag van verweerder en de ontmanteling van het woonschip een periode van ruim drie maanden is verstreken.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juni 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.