ECLI:NL:RBDHA:2018:1713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
SGR 17/2570 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van bestuursdwang en de verplichting tot het opvragen van offertes

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een pand, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de kosten van bestuursdwang. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de kosten die aan haar waren opgelegd voor de uitvoering van bestuursdwang, die in totaal € 19.415,23 bedroegen. Deze kosten waren vastgesteld na een eerdere last onder bestuursdwang die aan haar was opgelegd voor het verwijderen van zonder vergunning geplaatste kunststof kozijnen. Eiseres stelde dat de kosten buitensporig hoog waren en dat de last onder bestuursdwang onrechtmatig was, omdat deze niet aan haar maar aan een derde was gericht.

De rechtbank overwoog dat de last onder bestuursdwang in rechte vaststaat en dat eiseres niet binnen de gestelde termijn had voldaan aan de last. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de kosten van bestuursdwang bij eiseres in rekening te brengen. Tevens werd vastgesteld dat er geen sprake was van spoedeisende bestuursdwang, waardoor verweerder verplicht was om offertes bij verschillende bedrijven op te vragen. Eiseres had met een offerte van een ander bedrijf aangetoond dat de werkzaamheden tegen een lagere prijs en betere kwaliteit hadden kunnen worden uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de kosten die door de ingeschakelde aannemer in rekening waren gebracht, marktconform waren.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij verweerder binnen acht weken na de uitspraak moest aangeven of hij van deze gelegenheid gebruik wilde maken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2570 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats ], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, vastgesteld op in totaal € 19.415,23 en deze op eiseres verhaald.
Bij besluit van 2 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels ongegrond en deels gegrond verklaard in die zin dat de kosten van de bestuursdwang zijn verminderd en vastgesteld op € 15.998,35.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Namens eiseres is [Persoon X] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is eigenaar van het pand [adres 1] te [plaats ]. [Persoon X] ([Persoon X]) is directeur van eiseres.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2008 is eiseres, onder aanzegging van een dwangsom van € 10.000,- ineens, gelast de zonder bouwvergunning geplaatste kunststof kozijnen in de voorgevel van het pand [adres 1] binnen vier weken te verwijderen en te vervangen door authentieke kozijnen. Bij besluit van 19 augustus 2010 is aan eiseres een bouwvergunning verleend voor het vervangen van de kunststof kozijnen door houten kozijnen. Bij brief van 13 april 2012 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de last onder dwangsom van 7 februari 2008 door de verlening van de bouwvergunning van rechtswege is komen te vervallen. De bouwvergunning van 19 augustus 2010 is bij besluit van 15 februari 2013 ingetrokken, omdat er binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van die vergunning geen begin met de werkzaamheden was gemaakt.
1.3.
Bij brief van 11 juni 2013 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het voornemen bestaat om handhavend op te treden tegen de zonder vergunning geplaatste kunststof kozijnen in de voorgevel van het pand [adres 1] door middel van een aanzegging tot toepassing van bestuursdwang. Bij besluit van 17 september 2013, verzonden aan eiseres ter attentie van [Persoon X] op het adres [adres 2] te [plaats ], heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd.
1.4.
Bij het besluit van 15 april 2014 heeft verweerder Diederiks een last onder bestuursdwang opgelegd om de kunststof kozijnen in de voorgevel van het pand [adres 1] binnen zes weken na dagtekening van dit besluit terug te brengen in de oorspronkelijke staat. Tevens is daarbij vermeld dat dit besluit strekt ter vervanging van het besluit van 17 september 2013, dat was gericht aan eiseres en naar een oud adres van eiseres was verstuurd.
1.5.
Voorts heeft verweerder in het besluit van 15 april 2014 meegedeeld dat, indien eiseres de overtreding niet binnen de gestelde termijn geheel heeft beëindigd, verweerder zelf de last ten uitvoer zal leggen en de kosten, die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang inclusief de voorbereidingskosten, geheel op eiseres zal verhalen.
1.6.
Bij brieven van 3 maart 2015 en 27 mei 2015 zijn eiseres respectievelijk de bewoner van het pand [adres 1] in kennis gesteld van de voorgenomen uitoefening van bestuursdwang. Tegen de brief van 3 maart 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiseres hierbij meegedeeld dat het besluit van 15 april 2014 ten onrechte niet aan haar is gericht en heeft zij verweerder om toezending van een afschrift van het besluit van 15 april 2014 met de juiste tenaamstelling verzocht. Aan dit verzoek heeft verweerder geen gehoor gegeven. Bij brief van 29 mei 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 27 mei 2015, waarbij de bewoner van het pand in kennis is gesteld van de uitoefening van bestuursdwang.
1.7.
In het kader van de uitoefening van bestuursdwang heeft verweerder aan de B.V. Bouwbedrijf [bouwbedrijf] ([bouwbedrijf]) een offerte gevraagd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Op 11 juni 2015 heeft [bouwbedrijf] een offerte uitgebracht. Bij deze offerte heeft [bouwbedrijf] de totale kosten van de uit te voeren werkzaamheden op € 12.466,- exclusief btw begroot. Daarna heeft [bouwbedrijf] in de opdracht van verweerder de desbetreffende werkzaamheden in september 2015 aan bedoeld pand uitgevoerd.
1.8.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 9 december 2015 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 april 2014 vanwege onder meer de overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen het besluit van 9 december 2015 ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 27 juli 2017, in de zaak SGR 16/134, ongegrond verklaard. In deze uitspraak hebben partijen berust en hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.
1.9.
Inmiddels had verweerder bij het primaire besluit de kosten van de toegepaste bestuursdwang op in totaal € 19.415,23 vastgesteld en deze op eiseres verhaald. Volgens de kostenspecificatie behorend bij dit besluit bestaan die kosten uit een totaalbedrag aan facturen van € 16.739,14 inclusief btw, € 2.176,- aan flexibele opslag van 13% en € 500,- aan vaste opslag.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de kosten van de bestuursdwang verminderd met de meerkosten van € 1.323,25 aan arbeidsloon die verband houden met de aanpassingen aan de ramen en kozijnen ten behoeve van het aanbrengen van het draaikiepbeslag en de daarop aangebrachte sluitnokken. Deze kosten zijn bij nader inzien ten onrechte in rekening gebracht. Daarnaast heeft verweerder een bedrag van in totaal
€ 2.093,33 voor het slopen van de spiegelstukken en het aanbrengen van nieuwe spiegelstukken door [bouwbedrijf] in mindering gebracht, omdat het vervangen van de spiegelstukken niet uitdrukkelijk onder de last onder bestuursdwang viel. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de kosten van bestuursdwang nader vastgesteld op € 15.998,35. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen de resterende kosten van bestuursdwang niet ten laste van eiseres te laten komen.
3. Eiseres heeft het standpunt van verweerder bestreden, waarbij zij in de kern heeft aangevoerd dat de kostenbeschikking onrechtmatig is, omdat de hieraan ten grondslag liggende last onder bestuursdwang niet aan eiseres maar aan Diederiks is gericht, en dat de kosten van bestuursdwang voor het vervangen van de kozijnen van drie ramen buitensporig hoog zijn. Eiseres heeft aangevoerd dat zij weliswaar begrijpt dat bij de uitoefening van bestuursdwang van gemeentewege meerkosten in rekening worden gebracht, maar dat de in rekening gebrachte kosten voor de door [bouwbedrijf] verrichte werkzaamheden aanzienlijk hoog zijn. Eiseres heeft gesteld dat, indien zij de desbetreffende werkzaamheden had laten uitvoeren, deze werkzaamheden niet alleen tegen een lagere prijs maar tevens tegen een betere kwaliteit dan door [bouwbedrijf] geleverd, waren uitgevoerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een offerte van 8 mei 2017 van Benelux Kozijn B.V. (Benelux Kozijn) overgelegd, waarin de totaalprijs voor de productie, montage en buiten- en binnenafwerking ten behoeve van de vervanging van bedoelde kozijnen in de voorgevel van het pand [adres 1], zijn begroot op € 4.286,30 inclusief btw.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
In het eerste lid van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Het tweede lid bepaalt dat de last vermeldt in hoeverre de kosten ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. In het derde lid is bepaald dat tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last moet hadden uitgevoerd. Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
4.2.
De hoofdregel is dat toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1266, overweegt de rechtbank dat de rechtmatigheid van een besluit waarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd in het kader van de toetsing van de vaststelling van de kosten van het effectueren van de bestuursdwang niet meer aan de orde kan komen.
4.3.
Aangezien geen rechtsmiddel is aangewend tegen de in 1.8 genoemde uitspraak van 27 juli 2017, is deze uitspraak in kracht van gewijsde gegaan. Hieruit volgt dat de last onder bestuursdwang van 15 april 2014, die aan Diederiks en niet aan eiseres is gericht, in rechte vaststaat en daarmee het door de rechtbank in die uitspraak onder 4.3. uitgesproken oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze last per abuis niet aan haar is gericht. Gelet hierop slaagt niet de stelling van eiseres, dat de kostenbeschikking onrechtmatig is door het feit dat de last onder bestuursdwang niet aan haar is gericht.
4.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de last onder bestuursdwang van 15 april 2014 terecht aan de kostenbeschikking ten grondslag heeft gelegd en deze beschikking terecht aan eiseres, die de eigenaar van bedoeld pand en de overtreder is, heeft gericht.
5.1.
Nu de last onder bestuursdwang van 15 april 2014 in rechte vaststaat, staat hiermee tevens vast dat ten tijde van deze last eiseres de voorgevel van het pand [adres 1] niet in de oorspronkelijke staat had teruggebracht door de zonder vergunning geplaatste kunststof kozijnen te vervangen door houten kozijnen. Tevens staat vast dat eiseres de vastgestelde overtreding niet binnen de in de last onder bestuursdwang gestelde termijn van zes weken had beëindigd. Voorts staat vast dat eiseres bedoelde overtreding op 28 mei 2015 -nagenoeg een jaar later- nog steeds niet had beëindigd, zoals de inspecteur in het inspectierapport mede aan de hand van een foto van een van de ramen van het pand heeft vastgelegd.
5.2.
Gelet op hetgeen onder 5.1. is overwogen, slaagt de stelling van eiseres dat al was voldaan aan de aanschrijving niet. Voor zover eiseres voor haar stelling een beroep heeft gedaan op de mededeling in de brief van 13 april 2012, dat door verlening van de bouwvergunning op 19 augustus 2010 de last van 7 februari 2008 van rechtswege is komen te vervallen, doet deze mededeling niet af aan de feiten genoemd onder 1.3. tot en met 1.8. en hetgeen onder 5.1. is overwogen.
5.3.
Verweerder was daarom bevoegd om tot toepassing van bestuursdwang over te gaan en de kosten hiervan bij eiseres in rekening te brengen.
5.4.
Daar brengt de stelling van eiseres, dat verweerder niet bevoegd was om tot uitoefening van bestuursdwang over te gaan, omdat toen haar bezwaar tegen het besluit van 15 april 2014 nog in behandeling was, geen verandering in.
5.5.
Zoals onder 5.1. is vastgesteld heeft eiseres niet zelf binnen de gestelde termijn van zes weken de overtreding beëindigd. In dat besluit heeft verweerder eiseres erop gewezen dat indien zij de overtreding niet binnen die termijn heeft beëindigd, verweerder de last ten uitvoer zou leggen en de kosten die daaraan verbonden zijn geheel op eiseres zou verhalen. In het besluit van 15 april 2014 heeft verweerder voorts erop gewezen dat tenuitvoerlegging van de last kan worden uitgesteld indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend of een bezwaar- of beroepsprocedure tegen deze last loopt.
5.6.
Vaststaat dat eiseres pas, nadat verweerder haar bij de onder 1.6. genoemde brief van 3 maart 2015 in kennis had gesteld van de voorgenomen uitoefening van bestuursdwang, bij brief van 18 maart 2015 bezwaar tegen de last onder bestuursdwang van 15 april 2014 heeft gemaakt. Op dat moment was de gestelde termijn van zes weken, waarbinnen eiseres zelf uitvoering had moeten geven aan de last, al lang verstreken. Aangezien verweerder eiseres pas bij brief van 3 maart 2015 in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om bestuursdwang uit te oefenen, heeft eiseres nagenoeg nog een jaar de tijd gehad om zelf aan de last te voldoen terwijl deze inmiddels onherroepelijk was geworden. Mede gelet op het tijdsverloop sinds de last onder bestuursdwang van 15 april 2014 en eiseres geen begin van bewijs heeft geleverd of aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen uitvoering kon geven aan de last, is verweerder in september 2015 terecht tot uitvoering hiervan overgegaan.
6.1.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat het kostenverhaal voor drie ramen buitensporig hoog is, overweegt de rechtbank het volgende.
6.2.
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat op 23 maart 2011 een “raamovereenkomst uitvoeringen van gemeentewege” met [bouwbedrijf] is gesloten. Hierin zijn algemene voorwaarden, dienstenomschrijving, de tarieven en betaalbaarstelling en de administratieve en overige algemene bepalingen opgenomen. Hiermee zijn de werkzaamheden en tarieven aan voorwaarden verbonden. Overeenkomstig het gemeentelijk beleid “Richtlijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen”, is bovenop de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte kosten op grond van artikel 5:25, derde lid, van de Awb een bedrag in rekening gebracht in verband met de kosten die zijn gemaakt voor het inzetten van de gemeentelijke organisatie. Dit betreft een vast bedrag van € 500,- voor voorbereidingskosten van de bestuursdwang en inzet van personeel bij de uitvoering van de bestuursdwang en een opslag van 13% op de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte kosten, aldus het verweerschrift.
6.3.
De rechtbank acht vervolgens van belang of in het voorliggende geval sprake was van spoedeisende bestuursdwang. Sinds de begunstigingstermijn van zes weken is verstreken, heeft verweerder, zoals onder 5.6. vastgesteld, pas in maart 2015 actie ondernomen om tot uitvoering van de op 15 april 2014 aan eiseres opgelegde last over te gaan. Uit het inspectierapport met betrekking tot het pand blijkt dat vervolgens pas op 21 mei 2015 een afspraak met [bouwbedrijf] is gemaakt voor een opname ter plaatse op 28 mei 2015 en dat [bouwbedrijf] op 11 juni 2015 een offerte over de uit te voeren werkzaamheden heeft uitgebracht. De rechtbank concludeert daarom dat in het geval van eiseres geen sprake was van spoedeisende bestuursdwang. Dit wordt door verweerder in het verweerschrift erkend.
6.4.
Uit rechtsoverwegingen 11 en 11.1. van de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1246, leidt de rechtbank - a contrario - af dat in een situatie dat sprake is van spoedeisendheid van de te nemen maatregelen, het opvragen van offertes bij verschillende bedrijven vanwege die spoedeisendheid achterwege kan blijven, maar dat er, in een geval waarin geen sprake is van spoedeisendheid bij verschillende bedrijven offertes kunnen worden opgevraagd. Nu in het geval van eiseres geen sprake was spoedeisende bestuursdwang, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij verschillende bedrijven offertes had kunnen opvragen.
6.5.
Aan het opvragen van offertes bij verschillende bedrijven door verweerder staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg dat verweerder vaste afspraken over tarieven heeft gemaakt met één aannemer, in dit geval [bouwbedrijf]. Dat staat verweerder uiteraard vrij. Indien echter, zo begrijpt de rechtbank uit de in 6.4 genoemde uitspraak van de Afdeling, eiseres met bewijsstukken aannemelijk maakt dat de vraag of de uitvoering van de last onder bestuursdwang aanzienlijk goedkoper en voor ten minste dezelfde kwaliteit had kunnen worden uitgevoerd, dient verweerder daartegenover nader te motiveren en zo nodig te onderbouwen dat de door hem ingeschakelde vaste aannemer de desbetreffende werkzaamheden tegen markconforme of gebruikelijke prijzen heeft geoffreerd en uitgevoerd.
6.6.
In het voorliggende geval oordeelt de rechtbank dat eiseres met de offerte van 8 mei 2017 van Benelux Kozijn voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende werkzaamheden voor een substantieel lager bedrag hadden kunnen worden uitgevoerd. Daarmee komt op verweerder de plicht te rusten om nader te motiveren en onderbouwen dat [bouwbedrijf] de desbetreffende werkzaamheden wel markconform of tegen gebruikelijke prijzen heeft uitgevoerd. De beoordeling door de bouwinspecteur daarvan acht de rechtbank onvoldoende, nu de bouwinspecteur immers voornamelijk als deskundigheid heeft om de bouwkundige aspecten te beoordelen en deze blijkens de stukken ook niet de marktconformiteit van de in rekening gebrachte kosten van de door [bouwbedrijf] verrichte werkzaamheden heeft onderbouwd, maar daarover slechts (ongemotiveerd) heeft gesteld dat hij de nota heeft gecontroleerd en akkoord heeft bevonden.
6.7.
Mede gelet op artikel 5:25, derde lid, van de Awb is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid wel een vast bedrag van € 500,- aan kosten van de voorbereiding van de bestuursdwang en een opslag van 13% van de totaal geoffreerde kosten van de uitgevoerde werkzaamheden op eiseres mag verhalen.
6.8.
Gelet op hetgeen onder 6.6. is overwogen ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering, voor zover het betreft de door verweerder in rekening gebrachte kosten van de aan de drie ramen uitgevoerde werkzaamheden. Op verweerder rust de bewijslast om aan te tonen dat de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte prijs voor de uitgevoerde werkzaamheden van in totaal € 13.834,- verminderd met de meerkosten van in totaal € 968,- in verband met het aanbrengen van het draaikiepbeslag en de sluitnokken en de kosten van € 1.531,- voor het slopen en aanbrengen van (nieuwe) spiegelstukken, te weten € 11.335,- exclusief btw een marktconforme of gebruikelijke prijs is ten tijde van het uitbrengen van de offerte van 11 juni 2015.
7. Het vastgestelde gebrek geeft uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a van het Awb in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen.
8. Indien verweerder van die gelegenheid gebruik wenst te maken, krijgt hij daarvoor een termijn van acht weken vanaf de datum van verzending van deze uitspraak. Indien deze termijn niet lang genoeg blijkt, kan verweerder vóór ommekomst van deze termijn gemotiveerd aan de rechtbank om verlenging verzoeken. Verweerder dient binnen drie weken na verzending van deze uitspraak aan de rechtbank kenbaar te maken of hij al dan niet van de geboden gelegenheid gebruik maakt.
9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank
- stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- draagt verweerder op binnen drie weken na de verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen;
- bepaalt dat verweerder, indien van deze gelegenheid gebruik wordt gemaakt, het gebrek herstelt binnen acht weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak.